4.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoons, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair: 15 november 2014 tot en met 7 december 2014
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, voor zover dit ziet op de telefoons die zijn weggenomen in de periode van 15 november 2014 tot en met 7 december 2014, welke feiten verdachte ter terechtzitting heeft bekend. Aangezien de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van 15 november 2014, telefoon van [slachtoffer 1] :
- het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , ZD Scrabble, p. 1064 t/m 1065.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van 16 november 2014, telefoon van [slachtoffier 2] :
- het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffier 2] , ZD Scrabble, p. 939 t/m 940.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van 5 t/m 7 december 2014, telefoon van [slachtoffer 4] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4] , ZD Scrabble, p. 584 t/m 585 en p. 589.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van 5 t/m 7 december 2014, telefoon van [slachtoffer 5] :
- het proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 5] , ZD Scrabble, p. 587 t/m 588.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van 5 t/m 7 december 2014, telefoon van [slachtoffer 6]
- het proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 6] , ZD Scrabble, p. 610 t/m 612.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van 5 t/m 7 december 2014, telefoon van [slachtoffer 7] :
- het proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 7] , ZD Scrabble, p. 943 t/m 944.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van feit 1 subsidiair: 19 t/m 21 december, telefoons van [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11]
Aangiftes
[slachtoffer 8] heeft op 22 januari 2015 aangifte gedaan van de diefstal van haar zwarte Samsung Galaxy S4 Mini telefoon. Bij haar aangifte heeft [slachtoffer 8] verklaard dat haar telefoon in de nacht van 20 op 21 december 2014 tussen 01:00 en 02:00 uur is weggenomen uit haar schoudertasje. Aangeefster was op dat moment op een feest genaamd ‘Valhalla’ in de Amsterdam RAI.
[slachtoffer 9] heeft op 23 januari 2015 aangifte gedaan van de diefstal van haar witte Samsung Galaxy S4 telefoon. Haar telefoon is op 20 december 2014 tussen 01:00 en 02:00 uur weggenomen uit haar handtas. Aangeefster bevond zich op dat moment in de Ziggo Dome te Amsterdam.
[slachtoffer 10] heeft op 23 januari 2015 aangifte gedaan van de diefstal van haar zwarte Sony Experia SP telefoon. Aangeefster [slachtoffer 10] heeft verklaard dat haar telefoon op 21 december 2014 tussen 04:00 en 04:30 uur is weggenomen uit haar tas tijdens het feest ‘Valhalla’ te Amsterdam.
[slachtoffer 11] heeft op 21 december 2014 aangifte gedaan van de diefstal van haar witte iPhone 5S met zilveren achterkant en met het [imeinummer ] . Bij haar aangifte heeft [slachtoffer 11] verklaard dat zij op 20 december 2014 in de Ziggo Dome te Amsterdam was bij het evenement ‘Jingle Ball’. Omstreeks 01:00 uur is haar telefoon uit haar broekzak gestolen.
Telefoongesprekken en sms-berichten
Tussen 19 december 2014 en 21 december 2014 zijn met de telefoon met nummer [06-nummer] (in gebruik bij [medeverdachte 1]) enerzijds en de telefoons met nummers [06-nummer] en [06-nummer] (in gebruik bij [verdachte]), [06-nummer] (in gebruik bij [medeverdachte 2]) en de telefoon van een NN-persoon anderzijds de volgende gesprekken gevoerd en sms-berichten verstuurd (onder meer en zakelijk weergegeven):
12 december 2014 om 15:16 uur
[verdachte] en [medeverdachte 1] bespreken meerdere evenementen. [verdachte] denkt dat er volgende week wel een grote party is. Er is dan ook een party in Ziggo Dome, Jingle Bell Winterfestival. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 1] ook naar Mystery Land kan gaan. [verdachte] zegt: ‘oooooww, volgende week is er een hele grote voor je, Valhalla in de RAI, de 20e, volgende week en ook in januari’. [verdachte] denkt dat hij de tickets daarvoor heeft. [medeverdachte 1] wil twee tickets voor Valhalla. Valhalla is goed, het is vlakbij het huis van [medeverdachte 1] . [verdachte] en [medeverdachte 1] bespreken hoe goed Valhalla is, groot en veel bezoekers.
19 december 2014 om 17:33 uur
[verdachte] geeft aan dat hij vanaf twaalf uur bezig is geweest, maar dat ze eerst geld op hun rekening willen. Vanavond is het niet duur volgens [verdachte] . Valhalla kost, maar 30 op Marktplaats en Jinglebell kost misschien 40 euro. [medeverdachte 1] zegt dat hij geen geld heeft, maar dat hij vanavond en morgen iets gaat doen en dan maandag misschien wat doen.
19 december 2014 om 18:04 uur
[medeverdachte 1] stuurt een sms-bericht naar ene Anil met de tekst: ‘price vshala 2 and ziggo 2’
19 december 2014 om 18:06 uur
[verdachte] zegt dat hij twee kaartjes heeft voor vanavond en dat [medeverdachte 1] op het internet moet gaan kijken voor Ziggo Dome vanavond. [verdachte] zegt dat zij de tickets toch aan hem hebben opgestuurd. Dat is beter. [medeverdachte 1] vraagt hoeveel [verdachte] voor deze tickets wil. [verdachte] zegt hierop dat [medeverdachte 1] gewoon iets moet doen, hem gewoon moet helpen. Hij kan ook Valhalla proberen.
Later in het gesprek twijfelt [medeverdachte 1] of hij naar België moet gaan, want dat was de vorige keer niet zo goed. [verdachte] zegt dat hij denkt dat het tricky is. [medeverdachte 1] is dan misschien zijn laatste 100 euro kwijt. Beter hier naar Ziggo Dome gaan en kijken wat er gebeurt.
19 december 2014 om 19:53 uur
[medeverdachte 1] ontvangt een sms-bericht van [naam 1] met de tekst: ‘ [medeverdachte 1] 2 tickets 70 oke walhalla’
19 december 2014 om 20:24 uur
[medeverdachte 1] stuurt een sms-bericht naar [naam 1] met de tekst: ‘yes jingle 2 en valhala 2’
20 december 2014 om 02:13 uur
[medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2] dat ze dus 300-400 hebben verdiend en dat het niet anders is. [medeverdachte 1] informeert bij [medeverdachte 2] of de agenten nog bij het meisje zijn en vraagt of het er veel waren. [medeverdachte 2] zegt van niet. [medeverdachte 1] vraagt hoeveel ze er hebben. Drie of vier? [medeverdachte 2] zegt drie.
20 december 2014 om 02:19 uur
[medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij ‘ [verdachte] moet bellen om te zeggen dat hij niets gedaan heeft en dat zijn inspanningen niets hebben opgeleverd.’
20 december 2014 om 02:20 uur
[medeverdachte 1] belt naar [verdachte] en zegt dat er een oude trut was, die midden tussen de deuren stond zodat je er niet door kon. [medeverdachte 1] is weggerend. Hij heeft nog meer shit, telefoons gepakt. [verdachte] vraagt of de vrouw het heeft gezien. [medeverdachte 1] zegt dat ze iets voelde, maar dat ze het niet wist en er allemaal Marokkanen stonden. Zij wilden [medeverdachte 1] fouilleren, maar [medeverdachte 1] had het al weggegeven aan de chauffeur.
Enige tijd later in het gesprek zegt [verdachte] dat hij een derde persoon moet betalen voor de tickets voor Valhalla. [verdachte] zou hem 70 voor twee betalen, maar [verdachte] heeft toch geen geld dus hij wilde dat [medeverdachte 1] er geld in zou stoppen. Dan zou [verdachte] ze sturen. Nu weet [verdachte] dat de klootzak [naam 1] ze gekocht heeft van de derde persoon. [verdachte] adviseert [medeverdachte 1] om morgen te zeggen ‘fuck you, 50 voor twee’, want [verdachte] weet dat de derde persoon in totaal 30 euro heeft betaald.
Weer later in het gesprek zegt [medeverdachte 1] dat hij naar de Ziggo Dome was gegaan, maar daar konden ze niet blijven.
20 december 2014 om 02:28 uur
[verdachte] zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij nog gaat proberen kaarten voor Valhalla te kopen. [medeverdachte 1] zegt dat hij drie telefoons Samsung Galaxy S5 (van die trut), Galaxy S4 en een HTC Experience heeft.
20 december 2014 om 20:36 uur
[verdachte] zegt dat het hem niet is gelukt kaartjes te krijgen. [medeverdachte 1] gaat proberen bij [naam 1] kaartjes te krijgen. [medeverdachte 1] vraagt of [verdachte] een klant kan zoeken voor een beschadigde Galaxy S5. [verdachte] zegt dat hij het zal vragen aan wat mensen. [medeverdachte 1] heeft ook een Experia Z3, als nieuw, 250, en een Samsung Galaxy S5 waar [medeverdachte 1] 250 maar voor wil in verband met krasjes. [medeverdachte 1] heeft ook een Experia 3, de laatste, kleine, compact en een Samsung Galaxy S4.
20 december 2014 om 23:14 uur
[medeverdachte 1] zegt tegen een NN-persoon dat hij eerst naar RAI gaat en misschien naar [naam 1] en daarna naar Jinglebell. [medeverdachte 1] komt naar RAI en eerst naar Jingelbell om wat te verdienen.
20 december 2014 om 23:31 uur
[medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij de auto moet achterlaten en naar [medeverdachte 1] moet komen. [medeverdachte 1] zegt dat hij denkt dat ze daar zullen blijven. [medeverdachte 2] antwoordt dat hij een plekje zal zoeken om de auto neer te zetten.
21 december 2014 om 03:16 uur
[medeverdachte 1] stuurt zijn vriendin een sms-bericht met de inhoud: ‘Nu werk ik een beetje 5 7 mob.’
Zendmastgegevens
Uit onderzoek – naar welke zendmasten ten tijde van de tapgesprekken zijn aangestraald door de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – is gebleken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich in de nacht van 19 op 20 december 2014 gelijktijdig in de directe omgeving van de Ziggo Dome te Amsterdam bevonden.Voorts is uit dit onderzoek gebleken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nacht van 20 op 21 december 2014 gelijktijdig zijn aangekomen in de directe omgeving van de Amsterdam RAI en dat zij beiden deze nacht binnen zijn geweest in de Amsterdam RAI.
Aantreffen telefoons [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10]
De telefoons van aangeefsters [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] worden op 29 december 2014 aangetroffen in het postpakketdat diezelfde dag door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is weggebracht naar een agentschap van PostNL.Het pakket was afgegeven ter verzending naar [ontvanger 1] te Roemenië en als afzender stond de naam van [medeverdachte 1] op het pakket genoteerd.
Aantreffen telefoon [slachtoffer 11]
Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van aangeefster [slachtoffer 11] is gebleken dat de telefoon met het [imeinummer ] op 31 december 2014 nog in gebruik was en dat het telefoonnummer [06-nummer] in de mobiele telefoon was aangebracht. Dit telefoonnummer was op dat moment in gebruik door [naam 2] . Zij heeft op 10 maart 2015 verklaard dat zij de telefoon aan het einde van 2014 heeft gekregen van haar neef [neef van naam 2] .[neef van naam 2] heeft op zijn beurt verklaard dat hij de iPhone 5S op [bedrijf 1] in Beverwijk heeft gekocht voor een bedrag van € 200,-.
Verklaring [verdachte]
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] en ‘ [naam 3] naar de verschillende festivals, waarvoor hij kaarten verkocht, gingen om daar telefoons te stelen.heeft verder verklaard dat hij enkel heeft meegepraat over de evenementen, omdat hij de kaarten wilde verkopen en zich groter wilde voordoen dan hij was. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat hij na 8 december 2014 geen kaarten meer heeft verkocht aan [medeverdachte 1] .
Conclusie ten aanzien van de telefoons van [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11]
De rechtbank oordeelt dat het op grond van de aangiftes, de tapgesprekken over beide evenementen – die zowel in aanloop naar, tijdens als na deze evenementen zijn gevoerd en waarin duidelijk over het wegnemen van telefoons wordt gesproken, alsmede op grond van de zendmastgegevens en het aantreffen van de telefoons wettig en overtuigend bewezen kan worden dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de evenementen Valhalla en Jingleball de telefoons van [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] hebben weggenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de tapgesprekken een duidelijk beeld naar voren waarin [verdachte] (met betrekking tot de evenementen ‘Jingle Bells’ en ‘Valhalla’ al in ieder geval vanaf 12 december 2014) actief meedenkt over welke evenementen succesvol zullen zijn voor zijn medeverdachten. [verdachte] is bovendien ook degene die [medeverdachte 1] heeft gewezen op de evenementen ‘Jingle Bells’ en ‘Valhalla’. De rechtbank acht het verhaal van [verdachte] – dat hij zich enkel groter wilde voordoen dan hij was door mee te praten – dan ook niet geloofwaardig. De rechtbank weegt eveneens in haar oordeel mee dat [medeverdachte 1] nog in dezelfde nacht [verdachte] belt om verslag te doen van de avond en om mede te delen wat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben buitgemaakt. Daarenboven zou [verdachte] – blijkens een van de tapgesprekken op 20 december 2014 – voor [medeverdachte 1] op zoek gaan naar een klant voor een van de weggenomen telefoons.
Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] aan zijn medeverdachten inlichtingen heeft verschaft over de evenementen in de periode 19 december 2014 tot en met 21 december 2014, terwijl hij wist dat zij op deze evenementen telefoons zouden wegnemen. De rechtbank acht feit 1 subsidiair, ten aanzien van deze telefoons, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair: 24 december 2014 t/m 3 januari 2015
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoons, die zijn weggenomen in de periode van 24 december tot en met 3 januari 2015, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair: telefoons van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] [slachtoffer 15] , [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17]
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze telefoons, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2, met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 19] , [slachtoffer 21] [slachtoffer 22] en [slachtoffer 23]
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde voor zover dit ziet op de oplichting van [slachtoffer 19] , [slachtoffer 21] , [slachtoffer 22] en [slachtoffer 23] , welke feiten verdachte ter terechtzitting heeft bekend. Aangezien de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 19] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 19] , ZD N.S.J., p. 11 t/m 18.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 21] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 21] , ZD N.S.J., p. 39 t/m 46.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 22] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 22] , ZD N.S.J., p. 61 t/m 71.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 23] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 23] , ZD N.S.J., p. 72 t/m 79.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van feit 2, met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 20]
Aangifte
heeft op 10 juli 2014 via het internet aangifte gedaan van oplichting. Hierbij heeft hij verklaard dat hij na telefonisch contact had afgesproken met ene [verdachte] om de kaarten op te halen bij het Zuidplein. De e-tickets heeft hij daar van die [verdachte] gekocht. Hierbij heeft aangever [slachtoffer 20] stiekem een filmpje gemaakt van de verkoper. Van dit filmpje zijn screenshots bij de aangifte gevoegd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dubbele kaarten heeft verkocht voor het North Sea Jazz festival. Deze kaarten printte hij dan meerdere keren uit en verkocht hij alsof het originele exemplaren waren.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zichzelf herkent op de screenshots van het filmpje dat door aangever [slachtoffer 20] is gemaakt van de verkoper.
Conclusie ten aanzien van feit 2, met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 20]
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van het bovengenoemde kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van [slachtoffer 20] , omdat bovengenoemde internetaangifte van [slachtoffer 20] kwalificeert als een schriftelijk bescheid, te weten een overig geschrift in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering en deze derhalve als wettige bewijsmiddel kan worden gebezigd. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2, met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 24]
Aangifte
heeft op 10 mei 2014 via het internet aangifte gedaan van oplichting. Aangeefster heeft hierbij verklaard dat ze een advertentie had geplaatst op Marktplaats.nl, waarin ze had aangegeven op zoek te zijn naar twee weekendkaarten voor Pinkpop. Hier had de persoon, van wie ze uiteindelijk dacht de tickets te kopen, op gereageerd. Aangeefster heeft verder verklaard dat ze de kaarten met contant geld heeft gekocht, nadat ze de verkoper op een openbare plek had ontmoet. Bij de verkoop heeft de man zijn legitimatie laten zien en een ticketbewijs gegeven. Hierdoor vond aangeefster hem betrouwbaar lijken. De verkoper zei dat hij [verdachte] heette en dat hij niet naar het evenement kon gaan, omdat hij een vakantie had gewonnen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dubbele kaarten heeft verkocht voor het North Sea Jazz festival. Deze kaarten printte hij dan meerdere keren uit en verkocht hij alsof het originele exemplaren waren. Hij kan het zich niet precies meer herinneren, maar het zou goed kunnen dat hij ook aan [slachtoffer 24] valse kaarten heeft verkocht.
Conclusie ten aanzien van feit 2, met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 24]
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van het bovengenoemde kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van [slachtoffer 24] , omdat bovengenoemde internetaangifte van [slachtoffer 24] kwalificeert als een schriftelijk bescheid, te weten een overig geschrift in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering en deze derhalve als wettige bewijsmiddel kan worden gebezigd. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3, met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 26] , [slachtoffer 27] , [slachtoffer 28] , [slachtoffer 29] , [slachtoffer 30] [slachtoffer 31] , [slachtoffer 32] , [slachtoffer 33] , [slachtoffer 34] , [slachtoffer 35] en [slachtoffer 36]
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde voor zover dit ziet op de oplichting van bovengenoemde personen, welke feiten verdachte ter terechtzitting heeft bekend. Aangezien de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 26] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 26] , ZD FAKE, p. 220 t/m 224.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 27] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 27] , ZD FAKE, p. 306 t/m 315.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 28] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 28] , ZD FAKE, p. 225 t/m 233.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 29] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 29] , ZD FAKE, p. 242 t/m 248.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 30] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 30] , ZD FAKE, p. 259 t/m 268.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 31] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 31] , ZD FAKE, p. 295 t/m 305.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 32] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 32] , ZD FAKE, p. 269 t/m 274.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 33] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 33] , ZD FAKE, p. 278 t/m 285.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 34] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 34] , ZD FAKE, p. 249 t/m 251.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 35] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 35] , ZD FAKE, p. 252 t/m 258.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer 36] :
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 36] , ZD FAKE, p. 286 t/m 294.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015, inhoudende – zakelijk weergegeven: “
Ten aanzien van feit 3, met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 25]
Proces-verbaal van verhoor aangeefster
heeft op 22 januari 2015 telefonisch aangifte gedaan van oplichting. Hierbij heeft aangeefster verklaard dat ze op de internetsite ‘Partyflock’ zag dat iemand kaartjes voor het concert van Armin van Buuren te koop aanbood. Deze persoon heeft ze vervolgens een bericht gestuurd. Op woensdag 3 december 2014 kreeg aangeefster telefonisch contact met deze persoon, die aangaf [valse naam] te heten. Na meerdere malen telefonisch contact te hebben gehad, werd afgesproken op vrijdag 5 december 2014 in Rotterdam af te spreken. De verkoper had namelijk aangegeven in Rotterdam te werken. Aangeefster heeft de verkoper
€ 140,- gegeven en ontving hierop twee e-tickets. Op zaterdag 6 december 2014 kreeg aangeefster bij de ingang van het concert te horen dat het vervalste kaarten betrof en dat zij niet werd binnengelaten bij het concert.
Telefoongesprekken en sms-berichten
Tussen 5 december 2014 om 11:56 uur en 18 december 2014 om 18:03 uur zijn tussen het telefoonnummer van aangeefster en het telefoonnummer [06-nummer] (in gebruik bij [verdachte]) meerdere telefoongesprekken gevoerd en sms-berichten verstuurd. In de telefoongesprekken op 5 december 2014 wordt besproken op welk tijdstip en op welke locatie er wordt afgesproken. In de sms-berichten die vanaf 6 december 2014 worden verstuurd, geeft aangeefster [slachtoffer 25] aan dat de kaarten vals waren en ze om die reden het concert heeft gemist.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij kaarten heeft laten vervalsen en dat hij deze als echt heeft verkocht.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zich het gesprek met aangeefster [slachtoffer 25] herinnert en dat hij haar twee valse kaarten heeft verkocht.
Conclusie ten aanzien van feit 3, met betrekking tot de oplichting van [slachtoffer 25]
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel van op grond van het bovengenoemde kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van
[slachtoffer 25] , omdat bovengenoemd (niet ondertekend) proces-verbaal kwalificeert als een schriftelijk bescheid, te weten een overig geschrift in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering en dit derhalve als wettig bewijsmiddel kan worden gebezigd. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De verdenking
Aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] wordt verweten dat zij met elkaar en met anderen hebben deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van diefstallen en/of het witwassen van gestolen goederen.
Juridisch kader
Onder “een organisatie” als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen tenminste twee personen. Om als criminele organisatie aangemerkt te worden, dient de organisatie het oogmerk tot het plegen van misdrijven te hebben. Oogmerk tot het plegen van misdrijven is voldoende; uitvoerings- of voorbereidingshandelingen zijn niet vereist.
Voor het bewijs van dit oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (Hoge Raad, 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake, indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; in zoverre is voorwaardelijk opzet niet voldoende. Niet is vereist dat verdachte aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen. Ook is niet nodig dat verdachte heeft samengewerkt met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken (Hoge Raad, 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5132). Te beantwoorden vragen
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en zo ja, welke verdachten tot deze organisatie behoren. Ook dient zij de vraag te beantwoorden of en, zo ja, hoe de betreffende verdachte aan de organisatie heeft deelgenomen.
Is er sprake van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht?
De rechtbank heeft (onder feit 1) vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode van 15 november 2014 tot en met 21 december 2014 tezamen mobiele telefoons hebben gestolen op grote, drukbezochte evenementen. Overigens zijn ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een langere periode en meer gestolen telefoons bewezen geacht. Evenwel kan ten aanzien van [verdachte] niet bewezen worden dat hij voor de evenementen waar deze telefoons zijn gestolen in deze langere periode behulpzaam is geweest door verkoop van tickets en/of informatie verschaffen over deze evenementen.
Uit de tapgesprekken komt naar voren dat [medeverdachte 1] ook met anderen samenwerkte om te stelen; onder meer met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , zo blijkt onder meer uit de volgende gesprekken die [medeverdachte 1] op 12, 13, 16, 22, 24 november en 27 en 28 december 2014 voerde (zakelijk weergegeven):
12 november 2014 om 22:31 uur
[medeverdachte 1] beklaagt zich (tegenover een onbekende Roemeens sprekende vrouw) over [betrokkene 1] . [medeverdachte 1] zegt dat hij hem hiernaartoe heeft gehaald om geld te verdienen. [medeverdachte 1] zegt dat ‘hij’ [ [betrokkene 1] ] heeft gestolen wat hij heeft gestolen en toen hij niets had, nam [medeverdachte 1] hem mee, hij kreeg niets voor niets. [medeverdachte 1] vervolgt: “hij stal voor zichzelf en toen het niet ging, hebben we ons verenigd, omdat we een grotere brigade moesten vormen om bovenop de sukkels te zitten.”
13 november 2014 om 13:57 uur
[medeverdachte 1] zegt dat hij heeft geprobeerd om jongens om zich heen te houden die geld verdienen, maar nu zijn ze verdwenen, eentje zit in de gevangenis, de andere is elders, eentje is onderweg.
16 november 2014 om 18:40
[betrokkene 2] zegt tegen [medeverdachte 1] : “Ik ben in Roemenië, boss, ik kom over anderhalve week terug…”
22 november 2014 om 14:16 uur
[medeverdachte 1] vertelt aan [betrokkene 1] dat hij “de 6 van 64 te pakken heeft” en dat [naam 4] en ‘zij’ hem gek maken dat hij die naar hen moet sturen en dat ook [naam 5] aandringt dat zij die wil hebben. [medeverdachte 1] vertelt dat hij ‘die’ hier voor 500-600 heeft gezet, het is er een met 64 GB en ‘vrij’. [medeverdachte 1] vertelt dat hij gisteravond twee andere is misgelopen, doordat die vrouw constant haar hand erop had. [medeverdachte 1] zegt dat [betrokkene 3] daar wel goed in zou zijn geweest om haar af te leiden.
24 november 2014
[medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] waar [betrokkene 4] is, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat die naast hem staat. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] of [betrokkene 4] iets heeft gestolen, waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “nee niets.” Dan zegt [medeverdachte 1] : “Die zet ik vanavond echt het huis uit…je zult het wel zien…oké, ciao.”
27 december 2014 om 20:02 uur
[medeverdachte 1] belt ene [betrokkene 5] . [betrokkene 5] zegt: “Boss, iemand hier heeft een S3 nodig.”
28 december 2014 om 14:50 uur
[medeverdachte 1] zegt in het gesprek meerdere keren tegen [betrokkene 6] dat hij het pakket naar [betrokkene 6] zal sturen op maandag. [medeverdachte 1] zegt dat [betrokkene 6] moet proberen ze goed te verkopen en zich niet moet laten inpakken door mensen die zeuren over beschadigingen enzo. Want zo kan [medeverdachte 1] er nog meer naar [betrokkene 6] sturen. Er komen immers niet drie-vijf telefoons naar [betrokkene 6] , maar afhankelijk van hoeveel [medeverdachte 1] er per week neemt, kunnen het er wel 100 per maand zijn.
Ook werkte [medeverdachte 1] samen met [verdachte] , zo blijkt uit de vele tapgesprekken tussen hen, waarvan er hiervoor (onder feit 1) al verschillende zijn aangehaald. [verdachte] adviseerde [medeverdachte 1] naar welk evenement hij het beste kon gaan om te gaan stelen en ook blijkt uit die tapgesprekken dat [verdachte] daadwerkelijk kaarten voor evenementen aan [medeverdachte 1] heeft geleverd. In de volgende (zakelijk weergegeven) tapgesprekken komt deze samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] ook duidelijk naar voren:
11 november 2014 om 14:19 uur
[verdachte] zegt dat Climax ook “boem-boem” is, maar dat het groot is en dat het Gelredome een grote locatie is en dat het is uitverkocht. [verdachte] denkt dat er 20 duizend mensen naar Climax komen. [verdachte] zegt: “Je moet wachten tot ze een beetje dronken zijn”, waarop [medeverdachte 1] zegt dat ze alle XTC en MDMA en alles opmaken.
13 november 2014 om 13:57 uur
[verdachte] zegt dat gewoon zaterdag Electric het beste is, hij denkt dat daar bij Electric een beetje stomme, makkelijke mensen zijn. [verdachte] vertelt over een ruzie met zijn huisbaas, voor zondag moet hij 300 betalen en anders moet hij zijn huis uit. [medeverdachte 1] zegt dat hij deze week misschien wat “neemt”, dan geeft [medeverdachte 1] het direct aan [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 1] dat het deze week echt wel moet, want als het niet goed gaat, dan moet [verdachte] wat anders gaan doen, voor zichzelf.
19 november 2014 om 19:27 uur
[verdachte] vertelt dat hij vandaag heeft gekeken voor [medeverdachte 1] en dat hij wat heeft gezien in Duitsland, namelijk ‘Neo Splash’, op de 22e. [verdachte] heeft op Google gekeken en het is maar 40 minuten van elkaar vandaan. “Tussen TWO/TO WALK en Neo Flash?” vraagt [medeverdachte 1] . [verdachte] vertelt dat [medeverdachte 1] beter eerst naar Duitsland kan gaan en dan van Duitsland naar Arnhem, “Climax is tot zeven uur” aldus [verdachte] . [medeverdachte 1] vraagt of [verdachte] twee tickets voor Neo Splash kan krijgen, maar [verdachte] zegt van niet. [verdachte] vertelt dat hij zal kijken voor tickets voor het evenement Party Flock. Hij heeft goedkope tickets gezien. [verdachte] vertelt dat het in een oude hal is en dat er misschien 3.000 of 2.500 mensen komen. [medeverdachte 1] zegt dat ze dan misschien 5 of 6 telefoons daar vandaan mee kunnen nemen. [verdachte] bevestigt dat.
22 november 2014 om 14:44 uur
Het gaat heel goed met [medeverdachte 1] , de iPhone 6 is open. Sooow serieus vraagt [verdachte] . Ja, en nu ga ik hem voor 500 verkopen zegt [medeverdachte 1] . Sooow, zegt [verdachte] . Als [medeverdachte 1] het geld heeft gekregen, dan gaat hij 150 aan [verdachte] geven vandaag.
3 december 2014 om 16:22 uur
[verdachte] zegt: “Luister, ik denk dat je dit moet doen. Kijk luister. Ik ga het je nu zeggen. Vrijdag, dan ga je naar Armin, weet je. Met je vriendin. Beter dat je vrijdag met haar gaat. Zaterdag ga je naar eh Ahoy eerst. (…) Ik denk wat je beter kan doen, is vroeg naar Ahoy gaan, pak ‘pang-pang-pang-pang’ en dan naar de Maassilo.”
8 januari 2015
[verdachte] en [medeverdachte 1] spreken over het postpakket dat [medeverdachte 1] zelf op 29 december 2014 op de post heeft gedaan en dat nog steeds niet bezorgd is. [verdachte] legt dan uit hoe je het kan zien met
‘track & trace’.
Conclusie met betrekking tot artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht
Uit al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt van een langer bestaand en gestructureerd samenwerkingsverband, gericht op het plegen van diefstallen en het witwassen van gestolen telefoons.
De organisatie richt zich op het stelen van mobiele telefoons op grote, drukbezochte evenementen. De leden van de organisatie hebben een voorkeur voor dit soort evenementen, omdat zij dan opgaan in het publiek en minder zichtbaar zijn, zodat zij hun slag kunnen slaan. De leden van de groep kiezen opzettelijk jonge, vrouwelijke slachtoffers uit, omdat zij hun telefoon niet op hun lichaam maar in een handtasje dragen, zodat het risico om op heterdaad betrapt te worden, kleiner is. De buitgemaakte telefoons worden in Nederland doorverkocht of in een pakket naar Roemenië gestuurd en aldaar verhandeld. Op grond van dit alles staat het criminele oogmerk van de organisatie naar het oordeel van de rechtbank vast.
Welke verdachten behoorden tot het samenwerkingsverband en wat was hun rol?
Op grond van al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben behoord tot en hebben deelgenomen aan de criminele organisatie, waartoe ook andere deelnemers behoorden.
[medeverdachte 1] was behalve uitvoerder, ook de leider van de criminele organisatie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende tapgesprekken (zakelijk weergegeven), waaruit naar voren komt dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] naar Nederland haalt als zijn chauffeur:
7 november 2014 om 15:28 uur
[medeverdachte 1] spreekt met een onbekende Roemeens sprekende man over [medeverdachte 2] (‘ [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] ’). [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 2] is aangekomen in Charleroi en dat hij moet worden opgehaald. De onbekende man vraagt of [naam 6] ‘hem’ niet kan ophalen. [medeverdachte 1] (bijnaam van [medeverdachte 1] ) zegt dat hij hem niet zonder ticket kan laten komen, om problemen te krijgen…dat de politie hem oppakt…begrijp je wat ik zeg?
7 november 2014 om 16:54 uur
[medeverdachte 1] zegt tegen een onbekende Roemeens sprekende man dat hij 50 euro heeft overgemaakt, zodat ‘hij’ een ticket kan kopen.
7 november 2014 om 17:24 uur
[medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij op de trein staat te wachten en dat hij een ticket tot Amsterdam Centraal heeft.
7 november 2014 om 18:31 uur
[medeverdachte 1] zegt tegen een onbekende Roemeens sprekende man dat zijn chauffeur is aangekomen en dat deze met hem naar binnen gaat, “hij is mijn maatje.” De onbekende Roemeens sprekende man zegt tegen [medeverdachte 1] : “Vraag me mee om te werken…ik vind het leuk om als chauffeur mee te gaan.”
7 november 2014 om 14:40
[medeverdachte 1] zegt tegen Alex dat [medeverdachte 2] (‘ [medeverdachte 2] ’) is aangekomen en geeft aan dat hij de reis van [medeverdachte 2] heeft betaald.
De leidende rol van [medeverdachte 1] blijkt ook uit de volgende (zakelijk weergegeven) tapgesprekken, waarin duidelijk wordt dat [medeverdachte 1] mensen regelt voor zijn organisatie, met wie hij aan het werk kan ( [medeverdachte 2] en [naam 7] ) en dat hij ze ook weer wegstuurt als hij niet tevreden is ( [betrokkene 4] en [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 1] neemt de groepsleden in zijn huis en bepaalt wie daar mag verblijven. Ze moeten dan wel stelen:
24 november 2014
[medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] waar [betrokkene 4] is, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat die naast hem staat. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] of [betrokkene 4] iets heeft gestolen, waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “nee niets.” Dan zegt [medeverdachte 1] : “Die zet ik vanavond echt het huis uit…je zult het wel zien…oké, ciao.”
25 november 2014 om 11:22 uur
[medeverdachte 1] beklaagt zich over [medeverdachte 2] omdat hij dronken was. [medeverdachte 1] zegt dat hij iemand anders moet vragen om te komen als chauffeur. [naam 8] zegt: neem dan [naam 7] en als [medeverdachte 2] niet wil en hij gaat drinken stuur hem dan weg. [medeverdachte 1] geeft later in het gesprek aan dat hij [medeverdachte 2] alleen nog deze week zal houden, daarna kan hij weg gaan.
[medeverdachte 2] zegt in een gesprek van 4 januari 2015 dat hij zelf ook graag weg wil: hij hoopt dat hij eerder wel ‘kan’ vertrekken, omdat er morgen een andere jongen komt, ene [naam 7] uit Spanje. Kennelijk is de vervanging voor [medeverdachte 2] geregeld, maar mag hij van [medeverdachte 1] pas weg als die is gearriveerd.
[medeverdachte 1] is ook degene die met landgenoten bespreekt waar ze het beste kunnen werken, en dat [medeverdachte 1] degene is die bepaalt waar ze naartoe gaan om te stelen:
22 november 2014 om 16:30 uur(zakelijk weergegeven)
Als [betrokkene 1] hem vertelt dat [betrokkene 3] naar Londen is vertrokken om daar te werken, zegt [medeverdachte 1] dat hij daar ook wel naar toe wil. Maar, zo waarschuwt hij, de straffen zijn daar wel hoger. [betrokkene 1] zegt dat hij gehoord heeft dat je de helft ervan moet uitzitten.
3 december 2014 om 00:26 uur(zakelijk weergegeven)
Een onbekende persoon, een Roemeen, geeft in een gesprek met [medeverdachte 1] aan dat hij van plan is om over een week naar Londen te gaan. [medeverdachte 1] vraagt dan het telefoonnummer van ene [naam 9] , want als hij daar werkt heeft, dan heeft hij daar ook een huis en dat is goed. [medeverdachte 1] wil daar met [medeverdachte 2] (de bijnaam van [medeverdachte 2] ) naar toe en ze hebben onderdak nodig…. Dan ze kunnen zien hoe het is in clubs, om te testen.
Ook is [medeverdachte 1] degene die de anderen leert wat zij moeten doen. Dat komt naar voren nadat [medeverdachte 2] is aangekomen. Kort na zijn aankomst gaan ze samen aan het werk. Zo is er op 15 november 2014 om 01:26 uureen gesprek afgeluisterd, waarin [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] vertelt dat hij een iPhone heeft die geblokkeerd is. [medeverdachte 1] leert hem dat hij de telefoon direct uit moet doen en de kaart eruit moet halen, zodat ze hem niet kunnen lokaliseren. Een half uur later, om 1:59 uur, zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] dat het niet lukt, waarop [medeverdachte 1] zegt dat hij naar huis moet komen. Ook is een gesprek van [medeverdachte 1] op 20 december 2015 afgeluisterd, waaruit blijkt dat hij de anderen leert hoe ze moeten stelen (onder meer en zakelijk weergegeven):
20 december 2015 om 3:39 uur
[medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2] : “Als op zulke dingen … (ntv) … gooi je die op de grond, ik heb je toch geleerd?”
20 december 2014 om 15:34 uur
[medeverdachte 1] legt in een gesprek met ene [naam 10] uit wat er gebeurde die nacht: “Dus ik neem hem van haar, ik geef hem aan [medeverdachte 1] en vervolgens zegt ze: “waar is mijn telefoon, waar is mijn telefoon? Jij stond naast me!” Ik zeg tegen [medeverdachte 1] ; “Gooi hem bij haar voeten.” [medeverdachte 1] gooide hem op de grond.”
Tot slot wordt [medeverdachte 1] door anderen “boss” genoemd, zoals blijkt uit reeds hiervoor aangehaalde tapgesprekken.
Ten aanzien van [medeverdachte 1] kan bewezen worden dat hij gedurende de periode van 7 november 2014 tot en met 12 januari 2015 heeft deelgenomen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van diefstallen en het witwassen van gestolen goederen. Op grond van de aan het dossier toegevoegde bewijsmiddelen kan namelijk worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 7 november 2014 contact met elkaar hebben. Uit de tapgesprekken van die datum blijkt dat [medeverdachte 2] die dag in Nederland is aangekomen en dat hij naar [medeverdachte 1] toekomt. Op 12 januari 2015 is [medeverdachte 1] aangehouden.
[medeverdachte 2] was een ‘uitvoerder’; samen met [medeverdachte 1] heeft hij gedurende een langere periode mobiele telefoons gestolen op festivals (feit 1). [medeverdachte 2] was niet alleen het “maatje” waarmee [medeverdachte 1] naar binnen ging bij de festivals om te stelen, hij was ook [medeverdachte 1] ’s chauffeur, zo blijkt uit de tapgesprekken van 7 november 2014en 25 november 2014 om 11:22 uur.Ten aanzien van [medeverdachte 2] kan bewezen worden dat hij gedurende de periode van 7 november 2014 tot en met 6 januari 2015 heeft deelgenomen aan bedoelde organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van diefstallen en het witwassen van gestolen goederen. Op grond van de aan het dossier toegevoegde bewijsmiddelen kan namelijk worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 7 november 2014 contact met elkaar hebben. Uit de tapgesprekken van die datum blijkt dat [medeverdachte 2] die dag in Nederland is aangekomen en dat hij naar [medeverdachte 1] toekomt. Op 6 januari 2015 is [medeverdachte 2] aangehouden.
[verdachte] was ‘facilitator’ van de organisatie; hij had een ondersteunende rol die bestond uit het adviseren van [medeverdachte 1] welke festivals het meest geschikt waren om telefoons te stelen en het leveren van kaarten aan [medeverdachte 1] voor verschillende festivals, waar [medeverdachte 1] en andere(n) telefoons gingen stelen. [verdachte] dacht actief mee over de planning en de potentiële slachtoffers. Ten aanzien van [verdachte] kan bewezen worden dat hij gedurende de periode van 11 november 2014 tot en met 12 januari 2015 heeft deelgenomen aan bedoelde criminele organisatie. Op grond van de aan het dossier toegevoegde bewijsmiddelen kan namelijk worden vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 11 november 2014 voor het eerst met elkaar spreken over (kaarten voor) een festival. Op 8 januari 2015 spreken zij elkaar voor het laatst. In dat gesprek hebben zij het over het postpakket van [medeverdachte 1] dat nog steeds niet is aangekomen. De rechtbank leidt uit dat gesprek af dat de samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op dat moment nog bestond en dat daaraan een eind is gekomen door de aanhouding van [medeverdachte 1] op 12 januari 2015. De rechtbank acht daarom ten aanzien van [verdachte] bewezen dat hij tot 12 januari 2015 lid is geweest van de criminele organisatie.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de periode van 11 november 2014 tot en met 12 januari 2015 heeft deelgenomen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van diefstal en het witwassen van gestolen goederen.