Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2015 in de zaak tussen
Procesverloop
Verweerder heeft de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva).
Tevens heeft eiser op 13 februari 2015 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 7 augustus 2015 heeft eiser nadere stukken ingezonden.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden; standpunten van partijen
Uit het procesdossier blijkt dat eiser Nederland is binnengekomen, in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij op 20 december 2011 bij verweerder ingekomen formulier ‘Aanvraag Verblijfsvergunning regulier met mvv’ heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst bij restaurant [naam2] ’.
In het procesdossier bevindt zich een ongedateerd besluit waarin is vermeld dat de aanvraag van 20 december 2011 wordt ingewilligd en dat aan eiser met ingang van 20 december 2011 de gevraagde verblijfsvergunning wordt verleend, geldig tot 14 september 2014. In het besluit is vermeld dat de arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV. Beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.
Bij op 2 januari 2014 bij verweerder ingekomen formulier ‘Aanvraag verlenging verblijfsvergunning voor arbeidgerelateerde verblijfsdoelen (vreemdeling)’ heeft eiser
een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst bij restaurant
In de brief heeft verweerder voorts het volgende bericht.
1 januari 2014 nog geen drie jaar arbeid heeft verricht, zal de werkgever voor deze arbeidsmigrant nog twee jaar langer een TWV moeten aanvragen.
2 januari 2014 een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ heeft ingediend en dat hij (verweerder) erop vertrouwt dat de werkgever de werknemer informeert over de voortgang.
1 april 2014.
De vergunning is geldig van 14 september 2014 tot 23 februari 2015.
Bij brief van 14 juni 2014 heeft verweerder aan eiser bericht dat op
14 september 2014 de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning afloopt; dat hij met
Als bijzonder aandachtspunt heeft verweerder in de brief van 14 juni 2014 vermeld dat als eisers werkgever een erkend referent is, hij (eiser) het bijgevoegde formulier niet kan gebruiken; dat zijn werkgever dan het speciale formulier voor erkend referenten moet gebruiken; dat dit betekent dat hij (eiser) zich moet wenden tot zijn werkgever voor het indienen van een aanvraag om verlenging.
In de brief van 2 juli 2014 is vermeld dat het document onder meer de volgende gegevens zal gaan bevatten:
- de beperking: ‘arbeid in loondienst’;
op 2 januari 2014 een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning heeft ingediend.
de werkgever de verlengingsaanvraag moet indienen.
In de toelichting op vraag 7.7 heeft de werkgever aangegeven dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) bij besluit van 5 maart 2012 aan hem een boete van
€ 8000,- heeft opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav); dat het daartegen door hem gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard; dat hij om proceseconomische motieven daartegen geen beroep heeft ingesteld; en dat, als hij wel in beroep zou zijn gegaan, er een gerede kans was geweest dat de rechtbank de boete zou hebben vernietigd.
De in het advies vermelde redenen om negatief te adviseren zijn:
- de werkgever heeft geen wervingsinspanningen aangetoond (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav).
Bij het primaire besluit van 28 januari 2015 heeft verweerder de aanvraag van
12 december 2014 om verlenging van de verblijfsvergunning afgewezen onder verwijzing naar het advies van 16 januari 2014 [de rechtbank leest: 15 januari 2015].
Bij brief van 1 mei 2015 heeft verweerder aan het Uwv verzocht om aan hem mee te delen of het bezwaarschrift van eiser aanleiding geeft om het advies van 15 januari 2015 te herzien.
Daarbij heeft verweerder overwogen dat, nu de Wav geen overgangsrecht kent, de wijziging (aanscherping) van de Wav per 1 januari 2014 onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat vreemdelingen pas vrij op de arbeidsmarkt zijn, nadat zij een onafgebroken periode van vijf jaar (in plaats van drie jaar) over een voor arbeid geldige verblijfsvergunning hebben beschikt, aldus verweerder.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwens-/rechtzekerheidsbeginsel heeft verweerder overwogen dat op het moment van verlening van een verblijfsvergunning voor ‘arbeid in loondienst’ of gedurende de geldigheidsduur ervan, geen sprake kan zijn van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de vergunning na ommekomst van de geldigheidsduur, ook in de toekomst zal worden verleend, nu dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Verweerder wijst er in dit verband op dat niet alleen individuele omstandigheden aan wijziging onderhevig kunnen zijn, maar ook het toetsingskader voor verlenging. Verweerder wijst er verder op dat al in 2011 bekend was dat er een wijziging van de Wav zat aan te komen. Daarom faalt het beroep op het vertrouwens-/rechtzekerheidsbeginsel, aldus verweerder.
Vervolgens heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van 28 mei 2015, overwogen dat er meerdere afwijzingsgronden zijn.
Ten slotte heeft verweerder overwogen dat hij, gelet op artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft afgezien van het horen van eiser.
AWB 15/3017] bij de voorzieningenrechter inzake de bestuurlijke boete. Ik heb een kopie van deze reactie bij dit aanvullend besluit gevoegd. Deze reactie van UWV dient als [hier] herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2 juni 2015 ingestelde beroep geacht mede te zijn gericht tegen het onderhavige aanvullende besluit.”
Daartoe heeft eiser onder meer - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
kanweigeren indien een werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag een bestuurlijke boete is opgelegd in verband met een overtreding van arbeidswetten. Verweerder had dienen te motiveren waarom hij van deze discretionaire bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt. Daar komt bij dat in de definitieve versie van artikel 3a van het Convenant Aziatische Horeca staat dat een overtreding van arbeidswetten aanleiding
kanzijn om een gvva te weigeren. In de conceptversie van het convenant stond nog dat een gvva in zo’n geval
wordtgeweigerd. Hieruit volgt dat overtreding van arbeidswetten dus niet automatisch tot een afwijzing leidt, aldus eiser.
Dat zijn werkgever een bestuurlijke boete heeft gekregen, behoort niet voor zijn (eisers) rekening en risico te worden gebracht. Eiser betoogt dat, nu de weigering van de verlengingsaanvraag rechtstreeks is te herleiden tot de bestuurlijke boete, hij (eiser) onevenredig zwaar in zijn belang is getroffen.
na drie jaar vrije toegang zou krijgen tot arbeidsmarkt. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser verwezen naar Kamerstukken.
Bij de totstandkoming van het convenant is tussen de ondertekenaars ervan, onder wie ook de werkgeversvertegenwoordigers Vereniging van Chinese Horeca Ondernemers en Koninklijke Horeca Nederland, onder meer afgesproken dat restaurants die in de afgelopen vijf jaar een boete opgelegd hebben gekregen van de Inspectie SZW niet in aanmerking komen voor een vergunning. Ik wijs hier tevens uitdrukkelijk op de brief van 1 oktober 2014 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer (…) met betrekking tot de in het kader van het convenant met de Aziatische horecaverenigingen gemaakte afspraken.
- waarbij feitelijk het belangrijkst is dat bij honorering van een zodanige aanvraag wordt afgeweken van de toets op aanwezig (!) prioriteitgenietend aanbod - is het beroep op het facultatieve karakter van artikel 9, eerste lid, onder i, van de Wav jo. paragraaf 40 van de Uitvoeringsregels Wav hier niet aan de orde c.q. kan een zodanig beroep werkgever en/of de vreemdeling niet baten.”
Toepasselijke wet- en regelgeving
een twv of een gecombineerde vergunning worden verleend zonder toets aan artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van de Wav. Afwijking in het kader van internationale handelscontacten van artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van de Wav vindt plaats onder de voorwaarde dat de aanvraag en de daarin opgenomen wervingsinspanningen, verplichtingen en het totaal van het aantal verleende vergunningen in een bepaald tijdvak voldoen aan de voorwaarden die zijn overeengekomen in het convenant Aziatische Horeca. Het convenant voldoet aan de in paragraaf 38 opgenomen voorwaarden.
1 oktober 2014 en heeft een looptijd van twee jaar. Het convenant eindigt, behoudens tussentijdse beëindiging en opzegging, van rechtswege op 1 oktober 2016.
RuWav 2014, kan op grond van artikel 9, eerste lid, [aanhef en] onder i, van de Wav de twv of een gecombineerde vergunning worden geweigerd als de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaand aan de aanvraag voor een twv een bestuurlijke boete is opgelegd wegens de overtreding van - voor zover hier van belang - (onder d.) artikel 18 van de Wav.
Oordeel van de rechtbank
Niet in geschil is dat eiser op 1 januari 2014 niet drie jaar (ononderbroken) in het bezit was van een dergelijke verblijfsvergunning, zodat hij op die datum niet in aanmerking kwam voor de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, twv niet vereist’.
Dit betoog slaagt niet. De enkele omstandigheid dat de regelgeving vóór 1 januari 2014 behelsde dat een vreemdeling gedurende drie jaar (ononderbroken) moest beschikken over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning vooraleer hij in aanmerking kwam voor de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, twv niet vereist’, maakt niet dat eiser een gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat deze regelgeving onverkort op hem van toepassing zou blijven. Door de wetswijziging zijn aan eiser geen reeds verworven rechten ontnomen. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat verweerder bij een wetswijziging als hier aan de orde, gehouden zou zijn in overgangsrecht te voorzien.
Bij het vorenstaande komt dat in 2011 overleg is gevoerd met de Chinese horeca sector over de veranderingen op de arbeidsmarkt en de daarmee samenhangende wijzigingen met betrekking tot de beoordeling van twv-aanvragen voor de Aziatische horeca, zodat niet aannemelijk is dat eiser en zijn werkgever (referent) niet tijdig op de hoogte waren of hadden kunnen zijn van deze wijzigingen (zie hiervoor ook de uitspraak van 25 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2015:902).
De rechtbank overweegt dienaangaande dat niet in geschil is dat zijn werkgever geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit waarbij het bezwaar van zijn werkgever tegen het primaire boetebesluit ongegrond is verklaard. Daarmee is het boetebesluit in rechte komen vast te staan. Het betoog van eiser kan reeds daarom niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
Overigens laat de rechtbank uitdrukkelijk daar of de uitspraak waar eiser zich op beroept, rechtens juist is.
Verweerder heeft, bij zijn besluit tot weigering van de verlengingsaanvraag ten behoeve van eiser, de aan- of afwezigheid van recidive en/of ernstige overtredingen bij de werkgever, niet (in elk geval niet kenbaar) meegewogen. Dit is niet in overeenstemming met het bepaalde in paragraaf 40 van de Uitvoeringsregels, behorende bij de artikelen van de RuWav 2014.
Daarnaast is de rechtbank onduidelijk hoe het standpunt van verweerder, dat erop neerkomt dat een aan de werkgever opgelegde (onherroepelijk geworden) bestuurlijke boete zonder meer betekent dat daarmee niet is voldaan aan de voorwaarden van het convenant Aziatische Horeca, zich verhoudt tot de kan-bepalingen van artikel 3a, tweede lid, aanhef en onder 4, van het convenant Aziatische Horeca en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wav. Dat, zoals verweerder in het verweerschrift heeft benadrukt, “de tussen partijen gemaakte convenantsafspraken” hem geen ruimte bieden daarvan af te wijken, lijkt niet in lijn te zijn met de kan-bepaling in het convenant Aziatische Horeca. Daaruit volgt immers dat verweerder een discretionaire bevoegdheid heeft die maakt dat verweerder de betrokken belangen dient te wegen.
Het komt de rechtbank voor dat verweerder zich in een situatie als hier aan de orde, bijzondere rekenschap dient te geven van de belangen van eiser. Daarbij is van belang dat, in een situatie als hier aan de orde, aan de desbetreffende vreemdeling voortgezette toelating (dus niet: eerste toelating) voor arbeid wordt geweigerd uitsluitend als gevolg van een aan de werkgever toe te rekenen omstandigheid.
Toegespitst op de zaak van eiser: voor zover de rechtbank uit het procesdossier is kunnen blijken, heeft eiser part noch deel gehad aan de overtreding van de Wav door zijn werkgever. Dit zou een bijzondere omstandigheid kunnen zijn waaraan, bij de door verweerder te verrichten belangenafweging, een zwaar gewicht toekomt. In elk geval dient verweerder deze voor de belangenafweging van betekenis zijnde omstandigheid, kenbaar te betrekken bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
de Awb, gelet op de door verweerder nog te verrichten belangenafweging.
Beslissing
met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
mr. E.A. Ruiter, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015.