ECLI:NL:RBDHA:2015:12375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
AWB 14/26891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot opschorting vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft eiseres, van Armeense nationaliteit, een aanvraag ingediend tot opschorting van haar vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat stelt dat eiseres onder voorwaarden in staat is om te reizen en dat bij terugkeer naar Armenië geen medische noodsituatie te verwachten is. Eiseres heeft betoogd dat zij niet kan worden verplicht om zich onder behandeling te stellen in Armenië, omdat de psychiatrische inrichtingen daar niet voldoen aan de vereiste normen. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar een rapport van de Helsinki Citizens’ Assembly – Vanadzor, waarin de situatie in de Armeense psychiatrische instellingen wordt beschreven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het BMA-advies en de bijbehorende landeninformatie voldoende basis bieden voor de conclusie dat eiseres in Armenië adequate behandelmogelijkheden heeft. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet overtuigend geacht en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij ook gewezen op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die relevant zijn voor de beoordeling van de situatie van eiseres. De uitspraak is gedaan op 3 juli 2015.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/26891
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken 3 juli 2015 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Armeense nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. C. Chen, advocaat te Alkmaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. L. Kersten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het opschorten van haar vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 november 2014 bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 14/27293). Voorts heeft eiseres in haar brief van 12 november 2014 verweerder verzocht het bezwaar op grond van artikel 7:1a Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank te doen toekomen ter behandeling als (rechtstreeks) beroep. Verweerder heeft bij brief van 27 november 2014 ingestemd met dit verzoek en heeft het bezwaar aan de rechtbank toegestuurd ter behandeling als (rechtstreeks) beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2014. Ter zitting heeft eiseres haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (AWB 14/27293) ingetrokken. Nadat deze rechtbank en zittingsplaats het onderzoek ter zitting had gesloten, heeft deze rechtbank en zittingsplaats besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer.
Verweerder heeft op 19 februari 2015 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Op 11 juni 2010 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 21 september 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 maart 2012 (AWB 11/31340) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 juni 2013 (201203664/1/V4) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 14 maart 2012 vernietigd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
Op 15 april 2014 heeft eiseres verweerder verzocht haar vertrek op grond van artikel 64 Vw op te schorten. Bij besluit van 28 mei 2014 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 december 2014 (AWB 14/20508 en AWB 14/12916) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Op 1 oktober 2014 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 22 oktober 2014 blijkt dat eiseres onder voorwaarden in staat is om te reizen en bij terugkeer geen medische noodsituatie op korte termijn is te verwachten, omdat in Armenië adequate behandelmogelijkheden voor eiseres aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit materieel vergelijkbaar is met het eerdere besluit van 19 augustus 2014.
3.1
Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
3.2
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
3.3
Ter onderbouwing van de herhaalde aanvraag voert eiseres aan dat haar medische situatie is verslechterd en verwijst zij naar een brief van 22 september 2014 van [naam 1] , psycholoog en [naam 2] , psychiater, werkzaam bij I-Psy, waaruit onder meer blijkt dat eiseres opgenomen is geweest in het ZMC/PAAZ wegens suïcidale ideaties/intenties met dissociatieve momenten. Voorts voert eiseres aan dat er in Armenië geen sprake is van veilige behandelmogelijkheden. Ter onderbouwing verwijst eiseres in de aanvullende gronden van (destijds nog) bezwaar van 11 november 2014 naar het rapport ‘Human Rights Situation in Neuropsychiatric Medical Institutions in 2013’ van Helsinki Citizens’ Assembly - Vanadzor van 29 september 2014 (HCA-rapport).
3.4
De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van 22 september 2014 van de behandelaars van eiseres, werkzaam bij I-Psy, die dateert van na het eerdere besluit, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een relevante verslechtering van de medische situatie ten opzichte van het eerdere besluit, reeds omdat het BMA, anders dan ten tijde van het eerdere besluit, thans op basis van voornoemde brief concludeert dat uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Gelet daarop kan niet op voorhand worden geoordeeld dat hetgeen is overgelegd en aangevoerd niet kan afdoen aan het eerdere besluit en zal de rechtbank het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat, gelet op het sprongberoep, het bestreden besluit dient te worden getoetst naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. Gelet op deze ex tunc-toetsing kan de rechtbank het HCA-rapport niet bij de beoordeling van het bestreden besluit betrekken. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2746). Daarbij heeft verweerder voorts opgemerkt dat eiseres niet eerder gronden heeft aangevoerd die zien op slechte omstandigheden in psychiatrische inrichtingen in Armenië.
4.1
De rechtbank overweegt dat, ook in het kader van een ex-tunc toetsing, het rapport kan worden meegenomen bij de beoordeling van het beroep, omdat het HCA-rapport de situatie in de psychiatrische instellingen in Armenië beschrijft zoals deze was voorafgaande aan het bestreden besluit en de beroepsgrond ook ziet op die periode. De uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2014, waar verweerder op heeft gewezen, ziet op een andere situatie, namelijk die, waarin sprake is van feiten en omstandigheden die zien op een tijdstip van na het bestreden besluit. Bovendien heeft eiseres al op 11 november 2014 naar dit rapport verwezen, betreft het een rapport dat via openbaar toegankelijke bronnen kan worden opgevraagd en heeft verweerder de gelegenheid gehad om op dit rapport te reageren. De rechtbank zal het HCA-rapport dan ook bij haar beoordeling betrekken.
5. Eiseres voert aan dat niet van haar gevraagd kan worden zich onder behandeling te doen stellen van een arts in Armenië. Zij is Armenië ontvlucht vanwege haar veiligheid en ze zal zich bij terugkeer zeer onveilig voelen, waardoor er geen sprake kan zijn van een adequate behandelomgeving voor eiseres in Armenië. Het is bekend dat voor personen die een posttraumatische stressstoornis (PTSS) hebben, veroorzaakt door de problemen in het land van herkomst en vooral als het om problemen gaat die nog steeds spelen, een veilige behandelomgeving essentieel is voor het slagen van de behandeling.
De behandelomgeving is voor eiseres ook onveilig omdat de psychiatrische inrichtingen in Armenië niet aan de normen voldoen die voor een inrichting zouden behoren te gelden. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar het HCA-rapport. Volgens dit rapport komt mishandeling voor bij de behandeling van intramurale patiënten in Armeense psychiatrische instellingen, onder andere in de vorm van fysiek of psychologisch geweld en door arbeidsuitbuiting. Er zijn relatief veel sterfgevallen en deze worden niet goed onderzocht. Patiënten krijgen geen rechtsbijstand. Patiënten die niet zijn opgenomen krijgen niet regelmatig hun medicijnen vanuit de instellingen. Zonder nader onderzoek mag verweerder er niet vanuit gaan dat voor eiseres behandeling in Armenië mogelijk is en dat uitzetting van eiseres naar Armenië niet zal leiden tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.1
In het BMA-advies van 22 oktober 2014 is het volgende - samengevat - opgenomen:
Eiseres is bekend met een depressie en een posttraumatische stressstoornis. Qua diagnostiek is sinds de vorige advisering niets gewijzigd. Wel werd eiseres per 12 juni 2014 vrijwillig opgenomen. De opname duurde tot 1 juli 2014. Zij werd opgenomen in verband met suïcidale ideaties met dissociatieve momenten. Sinds de opname is er geen sprake van een suïcidepoging, nog wel regelmatig sprake van suïcidale ideaties. Tijdens de opname heeft eiseres aangegeven dat ze liever dood wil indien ze wordt teruggestuurd naar Armenië. Eiseres staat onder behandeling van I-Psy en de behandeling bestaat uit steunende/structurerende gesprekken en medicatie.
In antwoord op de vraag of uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, stelt de medisch adviseur aan de ene kant dat de situatie sinds de vorige advisering niet duidelijk gewijzigd is. Van de andere kant is er wel sprake geweest van een zodanige crisis dat er een tijdelijke opname geweest is. Daarbij zijn er ook suïcidale ideaties geweest waarvan onvoldoende vaststaat dat deze alleen samenhingen met de verblijfsstatus en de gevoelens daarover. Het valt daarom niet uit te sluiten dat uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie.
Eiseres kan reizen. Wel zijn er aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is, namelijk tijdens de reis dient eiseres begeleid te worden door een psychiatrisch verpleegkundige. Voorts wordt aanbevolen dat eiseres een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
In medisch technische zin is behandeling van de psychische klachten mogelijk in Avan “ [naam instelling 2] ” [adres 1] . De door eiseres gebruikte medicatie is aanwezig. Dit blijkt allemaal uit bron A en bron B. Er mag zonder twijfel worden aangenomen dat een eenvoudig anti-histaminicum als betahistine aanwezig is. Afwezigheid ervan zou de behandelmogelijkheden overigens niet onvoldoende maken.
5.2
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat in het BMA-advies een specifiek psychiatrische instelling wordt genoemd waar eiseres voor behandeling terecht zou kunnen, maar dat het advies tevens bestaat uit de daarbij behorende landeninformatie (bron A en Bron B) en in deze landeninformatie worden meerdere instellingen genoemd waar eiseres zich tot zou kunnen wenden. Het is dus volgens verweerder niet zo dat eiseres voor haar behandeling enkel terecht kan bij de instelling als genoemd in het BMA-advies en als genoemd in het HCA-rapport. Bovendien heeft eiseres met het HCA-rapport onvoldoende concreet onderbouwd dat bij de in dit rapport genoemde instellingen geen sprake is van een veilige behandelomgeving, aldus verweerder.
5.3
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 20 december 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU9578) heeft overwogen, volgt uit de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg (hierna: het CTG) (onder meer de beslissing van 27 april 2010 in zaak nr. C2009/215; ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0250 en de beslissing van 15 maart 2011 in zaak nr. C2010/126; ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1004; www.overheid.nl), dat het BMA bij het uitbrengen van een advies aan verweerder omtrent de medische situatie van een vreemdeling, indien en voor zover de door een behandelaar van de desbetreffende vreemdeling verstrekte informatie daartoe aanleiding geeft, dient te beoordelen of die informatie, mede gezien de hem reeds uit het dossier bekende gegevens over de medische situatie van die vreemdeling, aanleiding geeft tot gerede twijfel over de effectiviteit van de in het algemeen verkrijgbare medische behandeling of te leveren zorg in het land van herkomst dan wel het land waarnaar de vreemdeling wordt verwijderd, met name gelet op de aard van het trauma en de omstandigheden waaronder dat is veroorzaakt, althans gelet op die omstandigheden waaromtrent het BMA wel kan worden geacht zich uit te laten. Daarbij dient het BMA, voor zover nader onderzoek niet mogelijk is, in zijn advies dan wel nota in ieder geval melding te maken van die gerede twijfel.
5.4
In de brief van I-Psy van 22 september 2014, welke brief ten grondslag ligt aan het BMA-advies van 22 oktober 2014, maken de behandelaars van eiseres er weliswaar melding van dat de PTSS-klachten en de stemmingsklachten lijken te zijn ontstaan na de ingrijpende gebeurtenissen die eiseres verklaart in Armenië te hebben meegemaakt, maar wordt door de behandelaars niet gewezen op het belang bij de aanwezigheid van een veilige behandelomgeving en is van een concrete op de aard en het ontstaan van de psychische klachten van eiseres toegesneden uiteenzetting omtrent de effectiviteit en het te verwachten verloop van een voortgezette behandeling van eiseres in haar land van herkomst geen sprake. Voor zover eiseres ook in dit kader een beroep doet op het HCA-rapport, kan dit rapport niet als een dergelijke uiteenzetting worden aangemerkt, nu dit rapport in algemene bewoordingen de onderzoeksresultaten in zes medische instellingen beschrijft en geen betrekking heeft op de specifieke medische situatie van eiseres.
5.5
Het standpunt van eiseres dat geen sprake kan zijn van een veilige behandelomgeving, omdat de psychiatrische inrichtingen in Armenië niet aan de normen voldoen die voor een inrichting zouden behoren te gelden, slaagt evenmin. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit het BMA-advies en de daarbij behorende bronnen (landeninformatie) blijkt dat eiseres bij meerdere instellingen terecht kan. Dit heeft eiseres ter zitting niet betwist.
5.5.1
In de landeninformatie worden de volgende instellingen genoemd:
- In Yerevan:
Psychiatric Medical Center units:
- [naam instelling 1] , [adres 2] ;
- [naam instelling 2] – inpatient and outpatient services, [adres 1] .
[naam instelling 3] , [adres 3] ;
[naam instelling 4] , [adres 4] .
- in regions:[naam instelling 5] ;
[naam instelling 6] – inpatient services treatment for chronic patients, [adres 5] ;
[naam instelling 7] , [adres 6] ;
[naam instelling 8] , [adres 7] ;
[naam instelling 9] , [adres 8] .
5.5.2
Met de ter zitting gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder ervan uit mag gaan dat eiseres voor behandeling in elk geval terecht kan in een van de andere instellingen genoemd in de landeninformatie behorend bij het BMA-advies, dan het ‘ [naam instelling 2] ’ als genoemd in het BMA-advies zelf en betrokken in het HCA-rapport. De rechtbank vindt daarbij, met betrekking tot de betekenis die kan worden toegekend aan die bronnen, steun in met name rechtsoverweging 2.4.5 van de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW6185). Nu niet al deze in de landeninformatie genoemde instellingen door HCA zijn onderzocht, biedt het HCA-rapport een onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat al deze instellingen niet voldoen aan de norm. Ook anderszins heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt, dan wel concreet onderbouwd, dat in deze instellingen sprake is van een dusdanige situatie dat terugkeer naar Armenië zal leiden tot schending van artikel 3 EVRM. De beroepsgrond wordt verworpen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzitter, en mrs. J. van der Kluit en M.J.C. Beerse, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel