Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres 1] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Voorts is volgens eiseressen in artikel 4:8 Awb grondslag gelegen om hun bezwaar ontvankelijk te achten, omdat zij in de gelegenheid gesteld hadden moeten worden om een zienswijze naar voren te brengen over gegevens in de burgemeestersbrief die niet door henzelf zijn verstrekt.
Dat verweerder burgemeesters heeft uitgenodigd om zaken van vreemdelingen onder zijn aandacht te brengen, vormt daarnaast geen basis om een concrete bestuursbevoegdheid aan te nemen waaraan een aan de burgemeester toevertrouwd belang als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid, Awb zou kunnen worden ontleend.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de burgemeester niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Awb aangemerkt. Daarnaast blijkt uit de burgemeestersbrief niet dat de burgemeester heeft gesteld namens eiseressen een aanvraag in te dienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De reactie van verweerder van 17 december 2014 is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb. Voor toepasselijkheid van artikel 4:8 Awb bestaat daarom ook geen grond, omdat die bepaling eerst van toepassing is indien een bestuursorgaan een beschikking in de zin artikel 1:3, tweede lid, Awb neemt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Voorts voeren zij in dit verband aan dat verweerder ten onrechte stelt dat eiseressen een aanvraag kunnen indienen tot het verlenen van een verblijfvergunning regulier op grond van zijn discretionaire bevoegdheid. Zij verwijzen daartoe naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 3 december 2008. Een dergelijke aanvraag wordt afgewezen op grond van het vereiste dat de vreemdeling dient te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en mogelijk op grond van het paspoortvereiste. Daarnaast zal de ingangsdatum van deze verblijfsvergunning veel later liggen dan wanneer verweerder naar aanleiding van de burgemeestersbrief ambtshalve een verblijfsvergunning zou hebben verleend. Voorts zijn de verschuldigde leges voor het indienen van een aanvraag ter hoogte van € 972,- onevenredig belastend. Eiseressen verwijzen in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY0145). Daarmee worden volgens hen gelijke gevallen, niet gelijk behandeld. Wanneer zij alsnog zelf een aanvraag moeten indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier, heeft dit nadelige gevolgen voor voorzieningen en de mogelijkheid tot naturalisatie, omdat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning dan later zal zijn.
Hoewel verweerder in sommige gevallen aanleiding heeft gezien om aan gezinnen, van wie hij de aanvraag op grond van de Regeling heeft afgewezen, ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van bijzondere individuele omstandigheden te verlenen, laat dit volgens verweerder onverlet dat hij niet verplicht is tot een dergelijke ambtshalve beoordeling. In het kader hiervan verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3890), waaruit volgt dat een vreemdeling een daartoe strekkende aanvraag kan indienen als hij van mening is dat hij aanspraak kan maken op een zodanige vergunning.
De rechtbank begrijpt rechtsoverweging 3.3 van de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2015 aldus, dat zij met haar oordeel in die zaak, dat de situatie waarin de burgemeester aan verweerder heeft verzocht om toepassing van zijn discretionaire bevoegdheid verschilt van de situatie die aan de orde was in de uitspraak van 3 december 2008, doelt op de omstandigheid dat het standpunt van verweerder in het kader van de hardheidsclausule van het mvv-vereiste over het beroep van de vreemdeling op de bijzondere individuele omstandigheden, door de rechter op dezelfde terughoudende wijze wordt getoetst als de beslissing van verweerder om geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen (vergelijk 4.8 hierna).
De overweging van de Afdeling dat niet valt in te zien dat het voor de vreemdeling in die zaak onevenredig bezwarend zou zijn om een aanvraag in te dienen tot het verlenen van een discretionaire vergunning, begrijpt de rechtbank aldus, dat zij daarmee doelt op het legesvereiste en het verschil in rechtspositie, gelet op de ingangsdatum van de vergunning, en daarmee aangeeft dat de vreemdeling in die zaak niet heeft aangetoond dat die omstandigheden in zijn geval maken dat het voor hem onevenredig bezwarend zou zijn om een aanvraag in te dienen tot het verlenen van een discretionaire vergunning.
De beroepsgrond slaagt.
De beroepsgrond slaagt.