In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben Bacardi and Company Limited en Bacardi-Martini B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als 'Bacardi c.s.') een vordering ingesteld tegen Seva Trading B.V. in het kader van een intellectueel eigendomsrechtelijk geschil. De vordering betreft inzage in bescheiden die op 8 augustus 2013 in beslag zijn genomen door de autoriteiten en die in gerechtelijke bewaring zijn gegeven. Bacardi c.s. stelt dat zij een rechtmatig belang heeft bij deze inzage om haar vorderingen in de hoofdzaak te onderbouwen en om inzicht te krijgen in de schade en de rol van Seva in de vermeende inbreuken op haar merkrechten.
De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, waaronder een incidenteel vonnis van 27 augustus 2014 en een tussenvonnis van 1 april 2015, reeds geoordeeld over de ontvankelijkheid van de vorderingen van Bacardi c.s. en de noodzaak van inzage in de bescheiden. In het tussenvonnis werd vastgesteld dat Bacardi c.s. ontvankelijk was in haar vordering tot inzage, maar dat de vordering tot inzage afhankelijk was van de uitkomst van de hoofdzaak.
In het vonnis van 7 oktober 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat Bacardi c.s. recht heeft op inzage in de bescheiden, maar slechts in beperkte mate, namelijk voor zover deze betrekking hebben op prijslijsten waarin de Bacardi-merken zijn vermeld. De rechtbank heeft bepaald dat een registeraccountant, niet zijnde de huisaccountant van Bacardi c.s., de inzage zal uitvoeren en dat er een dwangsom van € 5.000,- per dag kan worden opgelegd indien aan deze veroordeling geen gevolg wordt gegeven. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de uitspraak in de hoofdzaak.