ECLI:NL:RBDHA:2015:11216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor loon ontvangen in de Filipijnen en Indonesië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een eiser die als chief engineer werkte op een deepwater semisubmersible drilling unit. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2010 aftrek geclaimd voor loon ontvangen in verband met werkzaamheden in de Filipijnen en Indonesië. De rechtbank oordeelt dat de werkgever van eiser in de Filipijnen een vaste inrichting had, waardoor de Filipijnen heffingsbevoegd zijn. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat het platform waarop eiser werkte in Indonesië ook als vaste inrichting kan worden aangemerkt, omdat er meer dan 30 dagen werkzaamheden zijn verricht. Hierdoor is Indonesië eveneens heffingsbevoegd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en oordeelt dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het loon ontvangen in beide landen. Tevens dient verweerder een stallingsbeschikking af te geven. De rechtbank vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag inkomstenbelasting dienovereenkomstig.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/1051

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2015 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C.P. Rath),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 223.528 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.892. Voorts heeft verweerder bij beschikking € 4.773 aan heffingsrente in rekening gebracht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser woonde in het jaar 2010 in Nederland en werkte in dat jaar als ‘chief engineer’ aan boord van een ‘deepwater semisubmersible drilling unit’ genaamd [bedrijf X]. Eiser was werknemer van [bedrijf Y] Limited. In het jaar 2010 was eiser tevens werknemer van [bedrijf Z] AS. Met de [bedrijf X] zijn in 2010 in verschillende periodes (1 januari 2010 tot 24 februari 2010 en 29 mei 2010 tot 9 oktober 2010) exploratiewerkzaamheden verricht in de Filipijnse wateren. Eiser verbleef in 2010 in totaal minder dan 183 dagen in de Filipijnen. Van 24 februari tot 29 mei 2010 zijn met de [bedrijf X] in de Indonesische wateren exploratiewerkzaamheden verricht. Eiser heeft aldaar in de periode van 3 maart tot 1 april 2010 en van 28 april tot 29 mei 2010 op de [bedrijf X] gewerkt.
2. [bedrijf Y] Limited heeft eisers salaris over het jaar 2010 maandelijks aan hem betaald. [bedrijf W] BV heeft, in verband met het loon betaald aan eiser voor zijn werkzaamheden in de Filipijnen, over het jaar 2010 829.523 Filipijnse pesos (PHP), omgerekend ongeveer € 16.945, aan belasting aan de Filipijnse autoriteiten afgedragen. BUT [bedrijf Z] AS heeft, in verband met het loon betaald aan eiser voor zijn werkzaamheden in Indonesië, over het jaar 2010 29.786.083 Rupiah, ongeveer € 1.996, aan belasting afgedragen aan de Indonesische autoriteiten.
3. [bedrijf Z] AS heeft op 17 augustus 2007 een ‘Drilling Rig & Associated Services Contract’ met [EX] Inc. (in de stukken ook wel genoemd: [EX]; hierna te noemen: [EX]) gesloten. In dat contract wordt [bedrijf Z] AS als Contractor aangeduid en [EX] als Company en is onder meer het volgende overeengekomen:
1.1.
CONTRACT SERVICES
Contractor shall furnish the Drilling Unit and associated equipment described in Exhibit C and H,
attached hereto and made a part hereof and shall fulfill all requirements set out in Exhibit C and
H and elsewhere herein. (…) Utilizing the Drilling Unit and other Contract Equipment defined in Subsection 2.1, below, Contractor shall drill for Company, by the rotary method, certain wells in search of hydrocarbons at such locations, as may be designated by Company, in waters offshore the Country of Operations named in Exhibit A, attached hereto (…). In addition to the drilling of such wells, Contractor shall perform for Company certain related services as specified in this Agreement. (…)
3.1.
NUMBER AND QUALIFICATION OF CONTRACTOR’S PERSONNEL
Contractor shall furnish, under its exclusive responsibility, sufficient competent and experienced
supervisory, technical and other personnel to perform properly the Contract Services and to
meet the minimum governmental requirements in any area offshore the Country of Operations, including but not limited to the minimum number, classification and work schedule of personnel (…).
Contractor shall present to Company for its review a resume for individual supervisory personnel prior to assigning them to performance of any work hereunder, and shall not assign to such work anyone who for any reason is unacceptable to Company. Contractor shall also review with Company its plans for transferring any supervisors or skilled workmen from performance of work hereunder to work elsewhere, and shall endeavor to accede to any reasonable request, which Company may make that Contractor refrain from making such a transfer.
(…)
3.6.
REMOVAL OF CONTRACTOR’S PERSONNEL
In the performance of the Contract Service, including, but not limited to, during transit to the Drilling Unit, Contractor shall maintain strict discipline and good order among its employees and the employees of its contractors and subcontractors, and may not permit any of them to engage in activities which Company deems contrary or detrimental to Company’s interests. If Company should request that any employee of Contractor or of a contractor or subcontractor of Contractor be removed from the Contract Services because such employee’s continued relationship thereto could be detrimental to the performance thereof or is a source of concern to Company, Contractor shall accede to such request end shall provide a replacement acceptable to Company at no additional cost to Company.
(…)
4.1.
RESPONSIBILITIES OF CONTRACTOR.
The entire performance, operation, navigation, management and direction of the Drilling Unit and other Contract Equipment and the personnel furnished by Contractor shall be under the exclusive control and direction of Contractor, subject to Company’s right to give Instructions and right of inspection and supervision. (…)”
4. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 onder meer een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 223.528 aangegeven. Dit is als volgt samengesteld:
Loon i.v.m. werkzaamheden in de Filipijnen € 101.646
Loon i.v.m. werkzaamheden in Indonesië € 54.734
Loon i.v.m. werkzaamheden in China
€ 74.581
€ 230.961
Eigenwoningforfait € 1.295
Af: aftrek wegens geen eigenwoningschuld
€ 1.295
€ 230.961
Af: lijfrentepremies
€ 7.433
€ 223.528
In zijn aangifte heeft eiser voor het hiervoor genoemde bedrag van € 230.961 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd.
5. Verweerder heeft ter zake van het loon ontvangen in verband met de werkzaamheden in China volledige aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Ter zake van het loon ontvangen in verband met de werkzaamheden in de Filipijnen heeft verweerder geen en ter zake van het loon dat verband houdt met de werkzaamheden in Indonesië € 10.460 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.
7. Eiser stelt dat Nederland niet heffingsbevoegd is met betrekking tot het loon dat hij heeft ontvangen in verband met zijn werkzaamheden in de Filipijnen en in Indonesië.
Volgens eiser moet [EX], de opdrachtgever van [bedrijf Z] AS, als materiële werkgever worden aangemerkt in de zin van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 12 januari 2010, nr. DGB2010/267M, omdat [EX] nauwkeurig toeziet op de werkzaamheden die worden verricht en instructiebevoegd is ten aanzien van individuele werknemers. [EX] is een in de Filipijnen respectievelijk Indonesië gevestigde onderneming omdat [EX] olievelden in de Filipijnen en in Indonesië exploiteert en het meerjarige operaties betreft. Daarnaast kan de [bedrijf X] worden aangemerkt als een vaste inrichting als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel f, van het belastingverdrag tussen Nederland en de Filipijnen omdat er sprake was van exploratie of winning van natuurlijke rijkdommen door de [bedrijf X] in de Filipijnen. Op grond van het arms length-beginsel moeten de lonen ten laste van die vaste inrichting zijn gekomen.
Specifiek ten aanzien van Indonesië geldt voorts dat, op grond van artikel 25, derde lid, van het belastingverdrag tussen Nederland en Indonesië, sprake is van een vaste inrichting in Indonesië omdat de [bedrijf X] meer dan 30 dagen in Indonesische wateren lag. Bovendien is ten behoeve van eiser in Indonesië belasting betaald over zijn loon in verband met zijn werkzaamheden aldaar. Over het inkomen van € 101.646 (Filipijnen) en € 54.734 (Indonesië) dient aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te worden verleend.
8. Verweerder stelt dat met betrekking tot het salaris, genoten in verband met de werkzaamheden in de Filipijnen en in Indonesië, Nederland heffingsbevoegd is. Ter onderbouwing daarvan stelt hij dat eiser minder dan 183 dagen in de Filipijnen verbleef, de beloning werd betaald door een werkgever die geen inwoner van de Filipijnen was en er geen vaste inrichting in de Filipijnen was zodat de beloning niet ten laste van een vaste inrichting in de Filipijnen van de werkgever heeft kunnen komen. Met betrekking tot de werkzaamheden in Indonesië stelt verweerder dat er geen sprake is van een vaste inrichting van eisers werkgever. Artikel 25, derde lid, van het belastingverdrag tussen Nederland en Indonesië is niet van toepassing. Ter zitting heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat de berekening van het bedrag waarover aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend dient te worden, moet worden vastgesteld op € 88.214 (€ 74.581 (loon ter zake van de werkzaamheden in China) + € 13.633 (stallingsbeschikking)) in plaats van € 85.041. Verweerder concludeert dan ook tot gegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
9. Het bezwaar en beroep moeten naar het oordeel van de rechtbank worden geacht ook te zijn gericht tegen het niet (tijdig) nemen van een beschikking als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (BvdB 2001).
Werkzaamheden in de Filipijnen
10.1.
Artikel 5, tweede lid, onderdeel f, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek der Filippijnen tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, gesloten te Manilla op 9 maart 1989 (hierna: het belastingverdrag met de Filipijnen) luidt:
“2. The term “permanent establishment” includes especially:
(…)
f. a (…) place of exploration or extraction of natural resources; (…)”
10.2.
Artikel 15, eerste en tweede lid, van het belastingverdrag met de Filipijnen luiden:
“Dependent Personal Services
1. Subject to the provisions of Articles 16, 18, 19 and 20 salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.
2. Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment exercised in the other State shall be taxable only in the first-mentioned State if:
a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in the fiscal year concerned, and
b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and
c) the remuneration is not borne by a permanent establishment or a fixed base which the employer has in the other State.
(…).”
11. Naar het oordeel van de rechtbank had de werkgever van eiser, [bedrijf Z] AS, in de Filipijnen een vaste inrichting als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van het belastingverdrag met de Filipijnen, te weten een plaats van exploratie of winning van natuurlijke rijkdommen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de beloning van eiser in het kader van de winstberekening en de verdeling van de heffingsbevoegdheid over de winst op grond van artikel 7 van het verdrag te worden toegerekend aan die vaste inrichting. Gelet hierop is niet aan artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van het verdrag voldaan (vgl. r.o. 3.3.2 van Hoge Raad 23 november 2007, nr. 42.743, ECLI:NL:HR:2007:AY8549). Derhalve is de werkstaat, de Filipijnen, heffingsbevoegd en dient Nederland een vermindering van zijn belasting te verlenen als omschreven in artikel 22, tweede lid, van het belastingverdrag met de Filipijnen.
Werkzaamheden in Indonesië
12. Artikel 25 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Indonesië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, gesloten te Jakarta, 29 januari 2002 (hierna: het belastingverdrag met Indonesië) luidt voor zover van belang:
“Offshore Activities
1. The provisions of this Article shall apply notwithstanding any other provisions of this Agreement. However, this Article shall not apply where offshore activities of a person constitute for that person a permanent establishment under the provisions of Article 5 or a fixed base under the provisions of Article 15.
2. In this Article the term ‘‘offshore activities’’ means activities which are carried on offshore in connection with the exploration or exploitation of the sea bed and its sub-soil and their natural resources, situated in one of the two States.
3. An enterprise of one of the two States which carries on offshore activities in the other State shall, subject to paragraph 4 of this Article, be deemed to be carrying on, in respect of those activities, business in that other State through a permanent establishment situated therein, unless the offshore activities in question are carried on in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 30 days in any period of 12 months.
(…)
6. Salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of a State in respect of an employment connected with offshore activities carried on through a permanent establishment in the other State may, to the extent that the employment is exercised offshore in that other State, be taxed in that other State.
7. Where documentary evidence is produced that tax has been paid in one of the States on the items of income which may be taxed in that State according to Article 7 and Article 15 in connection with respectively paragraph 3 and paragraph 5 of this Article, and to paragraph 6 of this Article, the other State shall allow a reduction of its tax which shall be computed in conformity with the rules laid down in paragraph 2 of Article 24 respectively paragraph 3 of Article 24.”
13. Het in 4 hiervoor vermelde loon van € 54.734 betreft loon ter zake van werkzaamheden buitengaats als bedoeld in artikel 25, zesde lid, van het belastingverdrag met Indonesië. Eiser heeft zijn dienstbetrekking in Indonesië immers buitengaats uitgeoefend. Voor de toepassing van artikel 25, zesde lid is verder uitsluitend van belang of de bedrijfsinrichting waar eiser zijn werkzaamheden verrichtte, te weten de [bedrijf X], een vaste inrichting vormde door middel waarvan ‘offshore’ activiteiten werden verricht in Indonesië. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Voor de toepassing van het zesde lid is niet van belang of de eigenaar van de vaste inrichting ‘een onderneming van een van beide staten’ is, zoals in het derde lid verwoord. [bedrijf Z] AS verrichtte werkzaamheden buitengaats met de [bedrijf X] en deze werkzaamheden duurden in een tijdvak van twaalf maanden meer dan 30 dagen. Naar het oordeel van de rechtbank is bij werkzaamheden buitengaats die in Indonesië worden verricht gedurende meer dan 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden sprake van een vaste inrichting in de zin van het zesde lid. Het standpunt van verweerder dat de fictie van het zesde lid enkel van toepassing is indien het een vaste inrichting van een in Nederland gevestigde onderneming betreft als bedoeld in het derde lid, volgt de rechtbank derhalve niet. De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in paragraaf 4.3.1.4.4 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht (TK, vergaderjaar 1997-1998, nr. 25 087, nr. 4, blz. 36) waarnaar wordt verwezen op blz. 3 en 7 van de Toelichtende Nota op het belastingverdrag met Indonesië (Staten-Generaal, vergaderjaar 2001-2002, nr. 28 417, nrs. 376 en 1). Hierin is met betrekking tot de verdragsbepaling over werkzaamheden buitengaats het volgende opgenomen: “In overeenstemming met de Nederlandse nationale regelgeving op dit terrein is ingevolge deze verdragsbepaling sprake van een vaste inrichting wanneer de werkzaamheden op het continentale plat meer dan 30 dagen in beslag nemen”. In genoemde paragraaf 4.3.1.4.4 wordt ook verwezen naar de toelichtende nota bij het belastingverdrag met Zweden uit 1991. Daarin is het volgende opgenomen: “Inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking, verricht in samenhang met werkzaamheden van een 'werkelijke' - in de zin van artikel 5 - of een fictieve vaste inrichting buitengaats, komen volgens het zesde lid steeds ter belastingheffing toe aan de Staat waar de arbeid feitelijk heeft plaatsgevonden. Deze regeling stemt overeen met de voor inkomsten uit dienstbetrekking geldende hoofdregel, zoals neergelegd in artikel 15, eerste lid, van de Overeenkomst en houdt in feite een onweerlegbaar vermoeden in dat deze inkomsten ten laste komen van de vaste inrichting buitengaats.” (NvT, Kamerstukken I/II 1991/92, 22 643, nr. 291 en 1, p. 11). Nu eiser ook heeft aangetoond dat over het inkomen dat op grond van het verdrag in Indonesië mag worden belast, belasting is betaald, is Indonesië heffingsbevoegd en dient Nederland een vermindering van zijn belasting te verlenen als omschreven in artikel 25, zevende lid, van het belastingverdrag met Indonesië.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Voor een bedrag van € 230.961 dient aftrek elders belast te worden verleend (zie 4 hiervoor). Omdat het belastbare inkomen uit werk en woning € 223.528 bedraagt, kan over het jaar 2010 voor een bedrag van € 7.433 geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting worden verleend. Op grond van artikel 11, eerste lid, van het BvdB 2001 wordt dit bedrag overgebracht naar het volgende jaar. Verweerder dient bij beschikking het naar het volgend jaar over te brengen buitenlands inkomen uit werk en woning vast te stellen op
€ 7.433.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.224 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag in zoverre dat deze wordt berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 223.528, waarbij over een inkomen van
  • vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
  • gelast dat verweerder met betrekking tot het jaar 2010 het naar het volgend jaar
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.224.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.