In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om opvang van een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling. Eiser, geboren in 1986 en afkomstig uit Sierra Leone, heeft sinds 2002 in Nederland verbleven en heeft verschillende procedures gevoerd om verblijfsrecht te verkrijgen. Op 19 maart 2015 heeft hij beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn verzoek om opvang in een asielzoekerscentrum werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingenrechter bevoegd is om kennis te nemen van de zaak, ondanks dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep verschoonbaar is, omdat het bestreden besluit een langere beroepstermijn vermeldde.
De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder zijn beroep op artikel 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser stelde dat de Staat verplicht is om ook uitgeprocedeerde asielzoekers een menswaardig bestaan te bieden. De rechtbank concludeert echter dat de wetgeving en het beleid van de staatssecretaris geen verplichting scheppen voor meer opvang dan de aangeboden opvang in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). De rechtbank wijst erop dat de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest niet rechtstreeks werkend zijn voor niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht heeft op meer voorzieningen dan wat hem is aangeboden.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.