ECLI:NL:RBDHA:2015:10878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
AWB 14/26349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod op basis van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 juli 2015, is de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, geboren op 1 januari 1964 en van Syrische nationaliteit, kreeg een inreisverbod van tien jaar opgelegd. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, waarin staat dat de bepalingen van het verdrag niet van toepassing zijn op personen die ernstige redenen hebben om te veronderstellen dat zij een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

Tijdens de zitting op 17 april 2015 heeft eiser betoogd dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de misdrijven die in Syrië zijn gepleegd, ondanks zijn functie bij de Syrian Telecommunications Establishment (STE). De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser daadwerkelijk een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de gepleegde misdrijven. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van de betrokkenheid van eiser bij de misdrijven bij de staatssecretaris ligt, en dat deze niet is geslaagd in deze bewijslast.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om de aanvraag van eiser opnieuw te beoordelen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 980,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de betrokkenheid van asielzoekers bij misdrijven in het kader van de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: AWB 14/26349, V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2015 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. A.M. van Eik,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum.

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen I. Matti, tolk.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op 1 januari 1964 en bezit de Syrische nationaliteit.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), gelezen in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die vallen onder de reikwijdte van artikel 1(F) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (het Vluchtelingenverdrag). Verweerder heeft om die reden tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar, op grond van artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000, in samenhang bezien met artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3. Op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, voor zover hier van belang, zijn de bepalingen van het verdrag niet van toepassing op een persoon, ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
b. hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.
3.1.
Volgens paragraaf C2/6.2.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals die luidde ten tijde van belang, is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn dat de vreemdeling één van de strafbare feiten genoemd in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. Indien verweerder ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Verweerder onderzoekt of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (‘knowing participation’) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’).
Bewijslast en verantwoordelijkheid
Er is in ieder geval sprake van ‘knowing participation’ bij de vreemdeling in de situatie dat de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betroffen zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
Van ‘personal participation’ is onder meer sprake wanneer de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd, dat wil zeggen dat zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. Verweerder concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
• de bijdrage heeft een effect gehad op het begaan van een misdrijf, en
• het misdrijf had hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
4. Gelet op het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod met rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000, heeft eiser zolang het inreisverbod voortduurt geen belang bij beoordeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank volgt hierin de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298) en van 18 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:638). Belang bij toetsing in rechte van het besluit tot afwijzing van de verblijfsaanvraag is eerst aan de orde, indien het besluit tot het uitvaardigen van dat inreisverbod wordt vernietigd. De rechtbank zal daarom eerst het inreisverbod toetsen.
5. Verweerder heeft toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag gebaseerd op eisers werkzaamheden in de periode van mei 2011 tot augustus 2013 voor Syrian Telecommunications Establishment (STE) als [functie 1] en [functie 2]. Verweerder stelt dat in de periode dat eiser daar als leidinggevende werkzaam was, STE een cruciale rol speelde bij het technisch mogelijk maken van het monitoren van het internet in Syrië. Algemeen bekend is, en uit openbare bronnen blijkt, dat als gevolg van het monitoren van het internet in Syrië veel personen zijn gearresteerd, gedetineerd, ernstig mishandeld en gemarteld. Omdat STE het technisch mogelijk maakt het internet te monitoren, heeft eiser als [functie 1] volgens verweerder een wezenlijke bijdrage geleverd aan de gepleegde misdrijven en kan hij hiervoor medeverantwoordelijk worden gehouden.
6. Niet in geschil is dat de handelingen waarmee eiser in verband wordt gebracht
- namelijk onwettige arrestatie, buitengerechtelijke detentie, ernstige mishandeling en foltering van personen - misdrijven zijn als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag en eiser ervan weet had dat in de periode waarin hij als [functie 1] werkzaam was voor STE die misdrijven door het Syrische regime plaatsvonden.
6.1
Eiser betwist dat STE en in het bijzonder hijzelf hiermee in verband kunnen worden gebracht. Volgens eiser is STE verantwoordelijk voor het kabelnetwerk en vervulde daarnaast enkel de rol van provider. De revolutie in Syrië is in belangrijke mate ontstaan dankzij het internet. Net zo min als STE een actieve rol heeft gehad in het ontstaan van de revolutie, heeft STE een actieve rol gehad in het opsporen van opposanten. Verweerder gaat er ten onrechte aan voorbij dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen blokkeren, filteren en monitoren van het internet. Monitoren houdt volgens eiser in dat de overheid in de gaten kan houden wie welke internetsites bezoekt en welke informatie daarop wordt gezet en uitgewisseld en door wie. Voor zover eiser bekend is, ontbeerde het Syrische regime deze vergaande mogelijkheden tot monitoring en was het alleen in staat websites en e-mailadressen met de extensie “.sy” te monitoren. Dit werd niet gedaan door STE. Door het regime, in het bijzonder het Directoraat Telecom van de veiligheidsdienst, zijn de mogelijkheden van internet in dit kader misbruikt. Dat maakt niet dat eiser daarvoor verantwoordelijk is. Verweerder heeft verder niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser verantwoordelijk kan worden gehouden voor het installeren van filters door Iraniërs nu de veiligheidsdienst daarbij was betrokken, en op welke wijze filters daadwerkelijk zouden hebben bijgedragen aan het opsporen van politieke tegenstanders. Uit de bronnen waarop verweerder zich baseert, kan niet worden afgeleid dat STE software heeft geïnstalleerd die het de Syrische autoriteiten mogelijk maakte het internet te monitoren. Volgens eiser is ThunderCache geen surveillance-software. STE blokkeerde toegang tot bepaalde websites in opdracht van de overheid, die de koers van STE bepaalde. Blokkeren leidt echter niet tot het opsporen van politieke tegenstanders. In het door verweerder aangehaalde rapport van Reporters Without Borders lijken Syrian Computer Society (SCS) en STE door elkaar te worden gehaald. Bovendien bevat dit rapport informatie over Syrian Electronic Army (SEA) die tegenstrijdig is met de informatie in het artikel van Freedom House. Verweerder heeft de conclusie dat eiser met zijn functie bij STE technisch de misdrijven mogelijk heeft gemaakt dan ook niet deugdelijk onderbouwd, aldus eiser.
7. Om vast te stellen dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf, dient de bijdrage een effect te hebben gehad op het begaan van het misdrijf en had het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden het misdrijf tegen te gaan, aldus het onder 3.1 weergeven beleid. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8026, is van een wezenlijke bijdrage geen sprake indien het causale verband tussen de bijdrage van de vreemdeling en het verweten misdrijf te ver verwijderd is. Voor het aannemen van een wezenlijke bijdrage is een direct en duidelijk verband nodig tussen de werkzaamheden van de vreemdeling en de gedragingen die als misdrijven zijn aangemerkt. Niet zozeer de positie en de bevoegdheden van de vreemdeling, maar de aard van de door de vreemdeling verrichte werkzaamheden is bepalend voor de vraag of de bijdrage van de vreemdeling feitelijk effect heeft gehad op het begaan van die misdrijven en of deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld dan wel indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om die misdrijven te voorkomen.
7.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar openbare bronnen het volgende overwogen over ‘personal participation’. Verweerder heeft gesteld dat eiser een bepalende en invloedrijke positie binnen STE heeft bekleed, zodat eiser ook zonder zijn verklaringen in verband kan worden gebracht met gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. De verklaringen van eiser over de rol van STE en zijn functie als [functie 1] worden voor een belangrijk deel als ongeloofwaardig beschouwd dan wel als een poging tot bagatelliseren. STE is een overheidsbedrijf in een dictatuur zodat STE volledig onder controle staat van de president. Bekend is dat Syrië een veelheid heeft aan veiligheidsdiensten, die beschikken over een uitgebreid netwerk aan informanten. Verweerder acht het daarom ondenkbaar dat een instelling als STE, die de technische mogelijkheden heeft om te beschikken over veel en heel gevoelige informatie, enkel de functie zou vervullen van provider. Verweerder betwist niet dat het Iraniërs waren die filters hebben geplaatst, maar dit ontslaat eiser niet van de verantwoordelijkheden die zijn functie als [functie 1] meebrachten. Eiser heeft toegestaan dat STE een cruciale rol vervulde bij het opsporen van internetgebruikers. Volgens verweerder heeft de Syrische overheid door middel van ‘man in the middle attacks’ (MITM) en phishing Facebookprofielen van (vermeende) politieke tegenstanders achterhaald en is vervolgens tot arrestatie overgegaan. Daarnaast maakte zij gebruik van malware en startte in juni 2012 een virus-infectie campagne genaamd Blackshade. De Syrische overheid heeft daarbij gebruik gemaakt van software genaamd ThunderCache van het bedrijf Bluecoat. STE was als beheerder van het internet in Syrië de instantie om controle van het internet technisch mogelijk te maken en daarmee een technisch noodzakelijke voorwaarde voor internetcensuur en monitoring. Nu eiser verantwoordelijk was voor het beheer van en de toegang tot het internet, heeft hij een significante faciliterende rol gespeeld in de misdrijven. De veiligheidsdiensten hebben personen gearresteerd en tijdens verhoren onderworpen aan ernstige mishandeling en foltering. Eiser heeft niets ondernomen om dit tegen te gaan. Omdat het monitoren technisch mogelijk is gemaakt door STE en omdat eiser de hoogste technische man was binnen STE, wordt hem het faciliteren van deze arrestaties, detenties, mishandeling en foltering verweten, aldus verweerder.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag restrictief dient te worden uitgelegd. De bewijslast voor het aannemelijk maken dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen rust op verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in deze bewijslast niet geslaagd. Uit de in het voornemen en het bestreden besluit door verweerder gebruikte bronnen volgt dat STE verantwoordelijk is voor het technisch beheer van het internet in Syrië. Het technisch in stand houden van internet en het daardoor mogelijk maken dat van internet gebruik wordt gemaakt, is echter te ver verwijderd van de verweten misdrijven en daarmee onvoldoende om aan te nemen dat deze handelingen door eiser zijn gefaciliteerd. De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4515, leidt niet tot een ander oordeel. Het uitgeven van wapens en munitie ten behoeve van de strijdkrachten, waarop die uitspraak ziet, kan rechtstreeks in verband worden gebracht met het gebruik ervan voor de gepleegde misdrijven, omdat wapens en munitie voor dat doel zijn bestemd. Dat geldt niet voor het technisch in stand houden van het internet. Het internet kan immers en wordt ook gebruikt door anderen dan de Syrische overheid en voor andere, vreedzame doeleinden. Voor zover verweerder ter zitting heeft benadrukt dat het enkele feit dat STE een staatsbedrijf is in een dictatuur het vermoeden oplevert dat STE actieve betrokkenheid heeft gehad bij de wijze waarop de Syrische autoriteiten gebruik hebben gemaakt van het internet om politieke activisten op te sporen en te detineren, wordt overwogen dat dit enkele vermoeden onvoldoende is voor de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Voor het aannemen van causaal verband is vereist dat STE, en eiser als [functie 1], iets heeft gedaan of nagelaten waardoor het rechtstreeks mogelijk is geweest dat via het internet politieke tegenstanders zijn opgespoord en gedetineerd. Verweerder heeft ter zitting benadrukt dat niet wordt tegengeworpen dat STE zelf het internet monitort, maar uitsluitend dat STE dit heeft gefaciliteerd door niet te verhinderen dat software waarmee monitoring kan plaatsvinden wordt geïnstalleerd. Het enkele nalaten van het frustreren van dergelijk misbruik van het internet kan echter niet als faciliteren worden aangemerkt. Voor zover eiser, naar verweerder ter zitting heeft gesteld, daartoe het internet had kunnen afsluiten, is de rechtbank van oordeel dat dit niet als een redelijke tegenwerping kan worden aangemerkt, aangezien dit ertoe zou hebben geleid dat niemand het internet meer kon gebruiken. Uit de door verweerder gebruikte bronnen is niet genoegzaam af te leiden dat STE medewerking heeft verleend aan installatie van software die het mogelijk heeft gemaakt het internet te monitoren en daardoor politieke tegenstanders op te sporen. Daartoe wordt erop gewezen dat eiser terecht stelt dat in de genoemde bronnen informatie wordt herhaald en de bronnen op elkaar voortborduren. Daarbij is niet van alle bronnen de bronvermelding herleidbaar, zodat niet kan worden nagegaan waarop de informatie berust. Voorts wordt in de bronnen niet altijd de rol van STE expliciet weergegeven en aldus onderscheiden van die van SEA en SCS, die blijkens de bronnen een zeer actieve rol spelen bij het plaatsen van spyware en het volgen van activiteiten van internetgebruikers. Voor zover verweerder ter zitting heeft gesteld, onder verwijzing naar de verklaring van eiser op pagina 6 van het aanvullend 1F-gehoor, dat twee jaar na installatie van de software STE verantwoordelijk werd voor de software en eiser had kunnen bewerkstelligen dat de software niet werd geïnstalleerd, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de door verweerder genoemde Thundercache software monitoring mogelijk maakt waardoor individuele politieke tegenstanders via het internet kunnen worden opgespoord. Dit valt niet uit de door verweerder in de besluitvorming aangehaalde bronnen op te maken. Uit de in het document met uitleg over Thundercache door verweerder aangehaalde mogelijkheden van dit programma, namelijk ‘control internal users from inappropriate Web surfing’, volgt ook niet dat Thundercache monitoring mogelijk maakt. Evenmin blijkt daaruit dat, voor zover het filteren mogelijk maakt, dit kan leiden tot opsporing van individuele gebruikers. Eiser stelt terecht dat met filteren activiteiten op het internet niet tot individuele burgers kunnen worden herleid, maar daaruit alleen overeenkomstig gedrag, interesses of kenmerken van een groep personen kunnen blijken. Daarbij komt dat eiser heeft verklaard dat de veiligheidsdiensten personen arresteerden en mishandelden om wachtwoorden te verkrijgen om zo toegang tot de sociale media van de arrestanten te verkrijgen. Naar niet in geschil is, is de handeling die wel door STE werd verricht - het in opdracht van de veiligheidsdienst blokkeren van sites van het internet - niet aan te merken als (faciliteren van) een gedraging als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, omdat die handeling niet tot gevolg kan hebben dat individuele gebruikers van het internet kunnen worden herleid.
7.4.
Zoals onder 7.3. overwogen rust de bewijslast aannemelijk te maken dat eiser in verband kan worden gebracht met gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op verweerder. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser individueel verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
Het betoog slaagt.
8. Het beroep tegen het inreisverbod is daarmee gegrond. Dat betekent dat eiser belang heeft bij beoordeling van de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ook het beroep tegen die afwijzing is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel opnieuw moeten beoordelen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 980,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzitter, en mr. J.F. Frankruijter en mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van mr. S. Wierink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.