ECLI:NL:RBDHA:2015:10400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
AWB 15-8058 en 15-8059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunningen wegens schijnconstructie en onjuiste gegevensverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2015 uitspraak gedaan in de zaken AWB 15/8058 en AWB 15/8059, waarin eisers, van Chinese nationaliteit, in beroep zijn gegaan tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij de aanvragen om verblijfsvergunningen opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt en dat er sprake is van een schijnconstructie. De rechtbank stelt vast dat de B.V. waar eiseres 1 mee verbonden is, niet feitelijk bestaat en dat er geen reële bedrijfsactiviteiten zijn aangetoond. De rechtbank wijst op de bevindingen van een strafrechtelijk onderzoek dat aantoont dat de betrokkenen deel uitmaakten van een dadergroep die misbruik maakte van de regelgeving omtrent verblijfsvergunningen. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunningen niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/8058 (beroep)
AWB 15/8059 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [V-nummer eiseres 1] , [V-nummer eiser 2] en [V-nummer eiser 3]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 3 september 2015 in de zaken tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedag eiseres 1] 1981, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: [eiseres 1] ,
[eiser 2] ,
geboren op [geboortedag eiser 2] 1973, eiser en verzoeker, hierna te noemen: [eiser 2] ,
mede namens hun minderjarige kind:
[eiser 3],
geboren op [geboortedag eiser 3] 2011, hierna te noemen: [eiser 3] ,
allen van Chinese nationaliteit, tezamen: eisers
(gemachtigde: A.G. de Vos),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. L. van Tol).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 13 januari 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 met terugwerkende kracht ingetrokken per datum eerste verlening, de aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen afgewezen en inreisverboden voor twee jaar opgelegd. De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 24 maart 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 17 april 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[eiseres 1] had met ingang van 1 december 2008 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst bij [naam bedrijf] ’, op grond van haar functie als [functie] bij [naam bedrijf] , laatstelijk verlengd tot
1 december 2011. Vervolgens is [eiseres 1] in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ met de arbeidsmarktaantekening: arbeid vrij toegestaan, tewerkstellingsvergunning (twv) niet vereist. Deze vergunning is verleend met ingang van 1 december 2011 tot 1 december 2013.
1.2
[eiser 2] had met ingang van 2 maart 2009 een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [eiseres 1] ’, laatstelijk verlengd tot 1 december 2013.
[eiser 3] had met ingang van 20 december 2011 een verblijfsvergunning onder de beperking ‘gezinshereniging bij [eiseres 1] ’, laatstelijk verlengd tot 1 december 2013.
1.3
Bij brief van 16 maart 2012 is verweerder door de Inspectie SWZ van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd over het door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) verrichte strafrechtelijk onderzoek onder de projectnaam ‘ [naam project] ’. In het kader van dit onderzoek is gekeken naar verondersteld misbruik van de regelingen ‘arbeid in loondienst’, ‘kennismigranten’ en ‘gezinsherenigers’ in de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 januari 2011. Uit het onderzoek is gebleken dat een dadergroep door middel van 309 rechtspersonen personen met de Chinese nationaliteit in staat heeft gesteld een arbeids- en verblijfsverleden op te bouwen in Nederland, kennelijk met het doel om na vijf jaar een permanente verblijfsvergunning te verkrijgen. Genoemde Chinese personen zijn als arbeidsmigrant of als kennismigrant gekoppeld aan deze bedrijven en hebben op basis van een arbeidsovereenkomst een tewerkstellings- of verblijfsvergunning aangevraagd. Vervolgens konden deze arbeids- en kennismigranten hun familieleden als gezinshereniger naar Nederland laten komen. In totaal zijn in het onderzoek ‘ [naam project] ’ 850 natuurlijke personen aangetroffen. Deze constructie werd minstens vanaf 2001 gebruikt. Kenmerkend voor de vorm van misbruik van regelgeving is dat uit het onderzoek is gebleken dat de Chinese vreemdelingen veelal gedurende de eerste vijf jaar niet of nauwelijks in Nederland hebben verbleven.
1.4
Verweerder heeft uit het onderzoek de conclusie getrokken dat bij indiening van de aanvragen voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de verlengingsaanvragen opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel opzettelijk gegevens zijn achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van deze aanvragen of de verlengingen zouden hebben geleid. [eiseres 1] heeft feitelijk nooit recht gehad op de verleende verblijfsvergunning en ook nooit voldaan aan de beperking, omdat de onderneming [naam bedrijf] waarmee zij een arbeidsovereenkomst zou zijn aangegaan feitelijk niet bestaat, omdat geen sprake is van (reële) bedrijfsactiviteiten en/of (reële) omzet. Dit alles wordt door verweerder gezien als een schijnconstructie.
1.5
Bij brief van 20 juni 2013 heeft verweerder eisers op de hoogte gesteld van het voornemen de verblijfsvergunningen in te trekken en inreisverboden uit te vaardigen. Eisers hebben een zienswijze ingediend.
1.6
Bij besluit van 13 januari 2014 heeft verweerder de aan [eiseres 1] verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 met terugwerkende kracht per 1 december 2008 ingetrokken, de verlengingsaanvraag afgewezen, de vertrektermijn verkort naar nul dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
1.7
Bij afzonderlijk besluit van 13 januari 2014 heeft verweerder de aan [eiser 2] en
[eiser 3] verleende verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 met terugwerkende kracht per 2 december 2009 ingetrokken, de verlengingsaanvragen afgewezen, de vertrektermijn verkort naar nul dagen en inreisverboden voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard en de beslissingen gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat de intrekking van de verblijfsvergunningen niet onrechtmatig is. Dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de vergunning en dat opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt of achtergehouden, is volgens verweerder niet alleen gebaseerd op de lijst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar ook op het proces-verbaal van de SIOD van 4 juli 2012. Daarnaast zijn er verschillende ongerijmdheden in het dossier aangetroffen die deze conclusie onderbouwen. Eisers hebben niet met bewijsstukken de bevindingen van de Inspectie van SZW, het proces-verbaal van 4 juli 2012 en de ongerijmdheden die in het dossier zijn aangetroffen weerlegd. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat er bij [naam bedrijf] daadwerkelijke, substantiële bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden die betrekking hebben op een groothandel in herenkleding. Van [eiseres 1] mag in alle redelijkheid worden verlangd dat ze inzicht heeft (gehad) in het reilen en zeilen van de onderneming. Dat eisers hebben afgezien van een hoorzitting, betekent dat zij zich de kans hebben ontnomen om ongerijmdheden op te helderen en te verduidelijken.
2.2
In beroep hebben eisers zich gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd. De rechtbank zal de beroepsgronden hieronder bespreken.
Wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid onder c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
3.2
Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, wordt aan de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd, indien hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
3.3
Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de vertrektermijn worden verkort of worden bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten, indien: (…)
b. de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
Inhoudelijke beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van een verblijfsvergunning een belastend besluit is, waarbij het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de verblijfsvergunningen van eisers op frauduleuze wijze zijn verkregen. Als door verweerder aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan eisers om het door verweerder geleverde bewijs te weerleggen.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er bij de indiening van de aanvraag om een afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en de daarna ingediende verlengingsaanvragen opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt of achtergehouden. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft zijn conclusie dat sprake is van een fictief bedrijf allereerst gebaseerd op de brief van de Inspectie SZW van 16 maart 2012 en de daarbij horende lijst, waarop de bedrijven en personen staan vermeld waarop het ‘ [naam project] ’-onderzoek betrekking heeft. Op deze lijst staan de namen van [eiseres 1] , haar echtgenoot en het bedrijf [naam bedrijf] vermeld. Voorts heeft verweerder zich gebaseerd op het strafrechtelijk financieel onderzoek ‘ [naam project] ’ van de SIOD, waarvan de resultaten zijn neergelegd in proces-verbaal van 4 juli 2012. Dit onderzoek is toegespitst op [naam bedrijf] Het verstrekken van onjuiste gegevens is volgens verweerder daarnaast bevestigd, doordat één van de hoofdverdachten inmiddels is veroordeeld voor (onder meer) deelneming aan een organisatie die het oogmerk had verweerder op te lichten bij het regelen van verblijfsvergunningen van Chinezen. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit dossieronderzoek is gebleken van discrepanties, die met name zien op de loonbetalingen en de bankafschriften aangaande het bedrijf [naam bedrijf] en de relatie van [eiseres 1] tot dit bedrijf.
5.2
Ten aanzien van de discrepanties heeft verweerder tegengeworpen dat in het proces-verbaal van de SIOD een financiële analyse is gemaakt van de bankgegevens van onder meer [naam bedrijf] over de periode 26 februari 2009 tot en met 24 maart 2011. Hieruit blijkt dat de bedrijfsrekening voornamelijk wordt gevoed door contante stortingen en dat de salarisbetalingen onregelmatig zijn. In november 2009 werd het loon betaald over de maanden september, oktober en november. Kort voor het uitbetalen van de lonen is eerst een groot bedrag op de rekening gestort. Van de rekening worden verder kosten betaald voor handelingen, zoals beschreven in het ‘ [naam project] -stappenplan’. Hierbij valt te denken aan betalingen voor het opzetten en voeren van administratie, betalingen voor loonheffingen en omzetbelasting, betalingen van salaris en betalingen aan het CJIB en de Kamer van Koophandel. Deze kosten wekken de schijn dat er een bedrijf wordt gevoerd. Er zijn verder geen afschrijvingen voor huur en de daarbij horende nutsvoorzieningen en ook geen transacties die duiden op de in- en verkoop van bovenkleding. Verweerder heeft dit alles naar het oordeel van de rechtbank kunnen tegenwerpen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van de SIOD. Het proces-verbaal is niet opgemaakt op ambtseed, maar geeft wel een uitvoerige beschrijving van de verrichte onderzoekshandelingen en de bevindingen daaruit. Verder vindt het proces-verbaal steun in de overige gedingstukken, zoals de reeds genoemde brief van de Inspectie SZW van 16 maart 2012 en de daarbij horende lijst. Ook de zich onder de gedingstukken bevindende bankafschriften van eiseres ondersteunen de bevindingen in het proces-verbaal, nu ook in het geval van eiseres sprake is geweest van onregelmatige loonbetaling, overeenkomstig het gestelde op pagina 26 van het proces-verbaal. Gelet hierop komt naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat de paginanummering ontbreekt op de pagina die specifiek ziet op [naam bedrijf] , zoals door eisers gesteld. Het is niet onaannemelijk dat de pagina’s die zien op de onderzochte bedrijven als bijlage bij het proces-verbaal niet zijn doorgenummerd.
5.3
Ten aanzien van de discrepanties werpt verweerder tegen dat de in bezwaar overgelegde bankafschriften van eiseres over de periode mei 2009 tot en met maart 2010 een zeer onregelmatige geldstroom laten zien. In de maanden juni 2009 tot en met september 2009 is het salaris (€ 2.355,50) van de maanden mei 2009 tot en met augustus 2009 bijgeschreven. In de maand november 2009 is het salaris van de maanden september 2009 tot en met november 2009 (3 x € 2.355,50) bijgeschreven. Vervolgens wordt er in de maanden januari en februari 2010 geen salaris bijgeschreven. In maart 2010 volgt een salarisbijschrijving van € 2.356,17. Opvallend is dat de gegevens op de bankafschriften niet overeenkomen met de loonstroken van oktober 2009 tot en met december 2009, die zijn overgelegd bij de verlengingsaanvraag van 20 januari 2010. Op die loonstroken staat dat het loon iedere maand per kas wordt uitbetaald. Uit de bankafschriften blijkt echter dat in oktober 2009 geen salaris is uitbetaald en dat in november 2009 voor drie maanden salaris per bank is uitbetaald. Bovendien blijkt uit de loonstrook van mei 2009, die is overgelegd bij de verlengingsaanvraag van 24 juli 2009, dat in die maand vakantiegeld is uitgekeerd en dat er een nettobedrag van € 2.779,75 per kas uitbetaald zou moeten zijn, terwijl het bankafschrift van 22 juni 2009 een girale loonbetaling van € 2.355,50 vermeldt. Het vakantiegeld is ook in de maanden daarna niet terug te vinden op de bankafschriften.
5.4
Voorts werpt verweerder tegen dat uit de overgelegde bankafschriften, de vier offertebonnen en de drie modeontwerpen voor mannen, niet kan worden opgemaakt dat er sprake is van enige (groot)handelsactiviteiten. Niet is aangetoond dat er door [naam bedrijf] bovenkleding voor heren is aangekocht, verkocht of getransporteerd. Er is niet aangetoond dat er omzet is gedraaid.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde discrepanties, in samenhang bezien met de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek ‘ [naam project] ’ en het feit dat de namen van
[eiseres 1] , haar echtgenoot en het bedrijf [naam bedrijf] zijn aangetroffen in de administratie van de dadergroep, voldoende grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat [naam bedrijf] niet een feitelijk bestaande onderneming is maar een schijnconstructie en dat evenmin sprake is van een dienstverband van [eiseres 1] met [naam bedrijf] Nu sprake is van een fictieve onderneming en [eiseres 1] heeft gesteld [functie] van deze onderneming te zijn, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de verblijfsvergunning door [eiseres 1] frauduleus is verkregen. Aangezien de verblijfsvergunningen van eisers [eiser 2] en [eiser 3] afhankelijk zijn van de verblijfsvergunning van [eiseres 1] , zijn ook die verblijfsvergunningen frauduleus verkregen.
5.6
Het betoog van eisers dat bepaalde beweerdelijk onjuiste gegevens niet door eisers, zijn verstrekt en dat het verstrekken hiervan reeds daarom niet aan eisers kan worden toegerekend, faalt. Uit de parlementaire behandeling van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is af te leiden dat er grond is voor intrekking van de verblijfsvergunning als er onjuiste gegevens zijn verstrekt en indien er gegevens zijn achtergehouden die, als deze bekend waren geweest, zouden hebben geleid tot het afwijzen van de oorspronkelijke aanvraag om een verblijfsvergunning. Het kan hier niet alleen gaan om gegevens die door de vreemdeling zijn verstrekt of zijn achtergehouden, maar ook om gegevens die door belanghebbende derden zijn verstrekt of zijn achtergehouden (Kamerstukken II 2005/06, 26 732, nr. 3, p. 30-31 MvT). Het gaat er om dat de onjuiste situatie wordt gecorrigeerd.
5.7
Gelet op hetgeen in de overwegingen 5.1 tot en met 5.6 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Vervolgens ligt het op de weg van eisers om het door verweerder geleverde bewijs te weerleggen.
6.1
Eisers hebben verschillende stukken overgelegd om aan te tonen dat er door [naam bedrijf] daadwerkelijk bedrijfsactiviteiten zijn verricht en dat er dus geen sprake is van een fictief bedrijf, te weten de jaaropgave over 2011 en 2012, de salarisspecificaties over de maanden januari 2011 tot en met februari 2012, de afschriften van de bankrekening van eiseres over de maanden mei 2009 tot en met maart 2010, vier offertebonnen en drie modeontwerpen voor mannen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eisers met de door hen overgelegde stukken onvoldoende hebben weerlegd dat [naam bedrijf] geen feitelijk bestaand bedrijf is. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat sprake is van reële bedrijfsactiviteiten. Eisers hebben in dit verband aangevoerd dat de jaarrekeningen niet konden worden opgevraagd, omdat er geen contact kon worden gelegd met de boekhouder en de stukken van de boekhouder door de Officier van Justitie in beslag zouden zijn genomen in verband met het strafrechtelijke onderzoek. De stelling van eisers dat zij hierdoor in bewijsnood verkeren volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierover in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt dat niet aannemelijk is dat eisers door de inbeslagname op geen enkele andere wijze konden aantonen dat er reële bedrijfsactiviteiten werden verricht. Als gestelde [functie] van een feitelijk bestaand bedrijf had [eiseres 1] op eenvoudige wijze objectieve en verifieerbare stukken kunnen overleggen, zoals brieven die afkomstig zijn van de zakelijke contacten van [eiseres 1] in bijvoorbeeld Italië. Bovendien hebben eisers de stelling dat ze de stukken hebben opgevraagd bij het administratiekantoor en de Officier van Justitie niet onderbouwd.
6.3
Gelet op het voorgaande zijn eisers er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd het door verweerder geleverde bewijs te weerleggen dat [naam bedrijf] een feitelijk niet bestaande onderneming is en er geen sprake is van een dienstverband van [eiseres 1] en de verblijfsvergunningen om die reden op frauduleuze wijze zijn verkregen.
7.1
Nu verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel opzettelijk relevante gegevens zijn achtergehouden, mocht verweerder de verleende verblijfsvergunning van [eiseres 1] intrekken. Omdat het verblijfsrecht van [eiser 2] en [eiser 3] afhankelijk is van het verblijfsrecht van [eiseres 1] , is ook hun verblijfsvergunning op goede gronden met terugwerkende kracht ingetrokken. Ook de verlengingsaanvragen zijn daarom op goede gronden afgewezen. Dat er door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) twv’s zijn afgegeven en deze niet zijn ingetrokken, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft een eigen bevoegdheid om al dan niet een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst te verlenen.
7.2
Het betoog van eisers dat zij en [naam bedrijf] niet veroordeeld zijn vanwege fraude en zij niets te maken hebben met de hoofdverdachte in de strafzaak leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit het onderzoek is de link met ‘ [naam project] ’ wel degelijk gebleken. Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de bestuursrechter in de vaststelling van en het oordeel over het haar voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden is aan hetgeen door de strafrechter is geoordeeld, te minder nu in dergelijke procedures een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is.
8. Eisers hebben voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep kan niet slagen. Anders dan in de aangehaalde zaak met procedurenummer ECLI:NL:RBDHA:2014:16403 ligt aan de onderhavige zaak niet alleen het strafrechtelijk onderzoek naar ‘ [naam project] ’ ten grondslag, maar ook het onderzoek door de SIOD van [naam bedrijf]
9. Eisers hebben in het beroepschrift voorts te kennen gegeven dat al wat reeds is ingediend als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Op die informatie heeft verweerder evenwel in het bestreden besluit gereageerd. Nu eisers in het beroepschrift niet hebben gesteld dat en waarom die reactie van verweerder tekortschiet, faalt de beroepsgrond reeds hierom.
10. Voor zover eisers hebben gesteld dat sprake is van een reformatio in peius overweegt de rechtbank het volgende. Niet valt in te zien dat eisers door het instellen van bezwaar en beroep in een slechtere positie zijn komen te verkeren. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat voor het nemen van het besluit niet relevant is of er al dan niet sprake is geweest van opzet van de zijde van eiseres.
11.1
Nu sprake is geweest van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens in de zin van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, heeft verweerder terecht op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw een inreisverbod aan eisers opgelegd. De beroepsgrond van eisers dat verweerder vanwege de aanvraag van eisers om een verblijfsvergunning niet-tijdelijk om humanitaire redenen had moeten beoordelen of afgezien had kunnen worden van het uitvaardigen van een inreisverbod op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, kan niet slagen. Verweerder heeft deze aanvraag reeds bij besluit van 1 april 2015 afgewezen.
11.2
In het beroep van eisers met betrekking tot artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de duur van het inreisverbod te verkorten dan wel om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Verweerder heeft terecht gesteld dat de belangen van de staat dienen te prevaleren.
11.3
Door de intrekking van de verblijfsvergunningen is de rechtens juiste situatie met terugwerkende kracht hersteld, zodat eisers geacht moeten worden nimmer in het bezit te zijn geweest van een verblijfstitel. Onder die omstandigheden is geen sprake van inmenging. Dit betekent niet dat er geen belangenafweging dient plaats te vinden tussen enerzijds de belangen van eisers om in Nederland hun familie- of gezinsleven en/of privéleven uit te oefenen en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse overheid. Verweerder heeft in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt. De belangen van eisers zijn voldoende meegewogen en verweerder heeft meer gewicht mogen toekennen aan het belang van de staat.
12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de door eisers aangevoerde beroepsgronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding het griffierecht terug te storten aan eisers, nu dit terecht is geheven. De zaak ziet immers op een beroep tegen de intrekkingen van reguliere verblijfsvergunningen.
13. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
14. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
15. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/8058,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 15/8059,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Sumer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 september 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JSu
Coll.: NV
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.