In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiseres, die samen met haar minderjarige dochter een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag afgewezen, met als reden dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 20 augustus 2015 is het onderzoek heropend en zijn er nadere inlichtingen verstrekt. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak gedaan, omdat nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling. Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen individuele garanties waren van de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot de opvang van haar en haar dochter.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van de Italiaanse autoriteiten van 8 juni 2015, waarin werd aangegeven dat gezinnen met minderjarige kinderen bij elkaar zouden blijven, te algemeen was en niet specifiek op eiseres en haar dochter betrekking had. Bovendien was er geen garantie dat zij in een geschikte opvanglocatie zouden worden ondergebracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat de overdracht van eiseres en haar dochter aan Italië mogelijk zou leiden tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en werd verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen.
De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.470,- en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.