ECLI:NL:RBDHA:2015:10215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
15/13039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiseres, die samen met haar minderjarige dochter een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag afgewezen, met als reden dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2015 is het onderzoek heropend en zijn er nadere inlichtingen verstrekt. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak gedaan, omdat nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling. Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen individuele garanties waren van de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot de opvang van haar en haar dochter.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van de Italiaanse autoriteiten van 8 juni 2015, waarin werd aangegeven dat gezinnen met minderjarige kinderen bij elkaar zouden blijven, te algemeen was en niet specifiek op eiseres en haar dochter betrekking had. Bovendien was er geen garantie dat zij in een geschikte opvanglocatie zouden worden ondergebracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat de overdracht van eiseres en haar dochter aan Italië mogelijk zou leiden tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en werd verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen.

De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.470,- en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: AWB 15/13039 (voorlopige voorziening) en
AWB 15/13038 (beroep), V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak op het beroep, in de zaken tussen

[eiseres],

mede namens haar minderjarige [kind]
,
gemachtigde: mr. M. Gavami,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: J.M. Sidler.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tevens heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen G. de Vries, tolk.
De voorzieningenrechter heeft op 20 augustus 2015 het onderzoek heropend. Verweerder heeft op 21 augustus 2015 nadere inlichtingen verstrekt. Eiseres heeft op 24 augustus 2015 gereageerd. Nadat partijen toestemming hebben verleend voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek op 25 augustus 2015 gesloten.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak op het beroep, omdat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen om de reden dat op grond van Verordening EU nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening) Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Op 3 februari 2015 heeft verweerder de autoriteiten van Italië verzocht eiseres en haar minderjarige dochter over te nemen. Nu deze autoriteiten niet binnen twee maanden op het verzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 4 april 2015 de verantwoordelijkheid van Italië vast.
3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe stelt zij dat verweerder het claimverzoek te laat, want niet reeds bij het voornemen, aan haar heeft verstrekt. Voorts heeft er ten onrechte geen persoonlijk onderhoud plaatsgevonden als bedoeld in artikel 5 van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond faalt.
3.1.
Tijdens het gehoor aanmeldfase op 29 januari 2015 is aan eiseres meegedeeld dat dit gehoor ziet op de vaststelling welk land verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Aan eiseres zijn verschillende brochures overhandigd waarbij is uitgelegd dat in de brochures informatie wordt verstrekt over de inhoud en toepassing van de Dublinverordening. Bij brief van 26 maart 2015 heeft verweerder de toenmalige gemachtigde van eiseres bericht dat een claimverzoek bij de Italiaanse autoriteiten is ingediend. Zowel in een brief van 29 mei 2015 aan de huidige gemachtigde van eiseres als in het voornemen van 24 juni 2015 is tot uitdrukking gebracht dat het claimverzoek verband houdt met de omstandigheid dat blijkens EU-vis de Italiaanse autoriteiten aan eiseres een visum hebben verstrekt voor de periode van
21 november 2014 tot 13 december 2014. Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat verweerder eiseres voldoende heeft geïnformeerd over de toepassing van de Dublinverordening en over de reden voor het claimverzoek. Daaraan doet niet af dat het claimverzoek zelf eerst bij het bestreden besluit aan eiseres is verstrekt.
3.2.
De voorzieningenrechter volgt eiseres niet in haar stelling dat geen persoonlijk onderhoud als bedoeld in artikel 5 van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen, de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijk lidstaat is belast een persoonlijk onderhoud met de verzoeker voert. Zoals vermeld is een aanmeldgehoor met eiseres gehouden, tijdens welk gehoor informatie aan eiseres is verstrekt over de Dublinverordening. Bij die gelegenheid heeft eiseres erkend dat zij met een door de Italiaanse autoriteiten verstrekt visum Italië is ingereisd. Gelet op het voorgaande heeft er een persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in hiervoor bedoelde zin. Daaraan doet niet af dat verweerder op grond van een viertal in de periode van 12 februari 2015 tot en met 29 mei 2015 uitgebrachte adviezen van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht heeft besloten om eiseres niet nader in persoon te horen vanwege haar medische situatie. Overigens heeft verweerder eiseres op 29 mei 2015 nog in de gelegenheid gesteld om schriftelijk haar eventuele bezwaren tegen een mogelijke overdracht aan Italië kenbaar te maken, van welke mogelijkheid zij bij brief van 22 juni 2015 gebruik heeft gemaakt.
4. Eiseres betoogt dat overdracht van haar en haar dochter een schending oplevert van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voorts heeft verweerder geen individuele garanties gekregen van de Italiaanse autoriteiten als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (het arrest Tarakhel). Dergelijke garanties zijn wel vereist nu eiseres vanwege haar medische situatie en omdat zij een minderjarige dochter heeft als een bijzonder kwetsbare asielzoeker moet worden aangemerkt.
4.1.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in diens standpunt dat ten aanzien van Italië nog immer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de - op dit punt meest recente - uitspraak van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1677). Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt het document ‘Veelgestelde Vragen Italië – Dublin terugkeerders’ van juli 2015 en het document ‘US Department of State: Country Report on Human Rights Practices 2014 – Italy’ van 25 juni 2015 overgelegd. Hoewel deze stukken dateren van na voormelde uitspraak van de Afdeling, blijkt hieruit geen wezenlijk ander beeld dan in de jurisprudentie van de Afdeling is geschetst.
4.2.
De voorzieningenrechter volgt eiseres niet in haar betoog dat zij vanwege haar medische situatie moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbare asielzoeker in de zin van het arrest Tarakhel. Eiseres stelt dat zij psychische klachten heeft. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij in de volgende week van de gynaecoloog de uitslag krijgt van een onderzoek waaruit zal blijken of zij (wederom) kanker heeft. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent dat daargelaten dat eiseres niet in behandeling is wegens de gestelde psychische klachten en dat thans onzeker is of eiseres (opnieuw) kanker heeft, gesteld noch gebleken is dat vanwege haar medische toestand bijzondere eisen gesteld dienen te worden aan de opvangvoorziening in Italië.
4.3.
Niet in geschil is dat eiseres en haar dochter bijzonder kwetsbare personen zijn als bedoeld in het arrest Tarakhel vanwege de leeftijd van de dochter. Uit het Tarakhel-arrest volgt dat overdracht van een bijzonder kwetsbare groep, zoals een gezin met minderjarige kinderen, aan Italië leidt tot een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM, indien verweerder voorafgaand aan de overdracht geen individuele garantie heeft verkregen van de Italiaanse autoriteiten dat de gezinsleden samen, en in voor hen geschikte voorzieningen, zullen worden opgevangen.
4.3.1.
Het bestreden besluit volstaat dienaangaande met de vermelding dat verweerder op 3 februari 2015 aan de Italiaanse autoriteiten heeft gevraagd te bevestigen dat eiseres en haar dochter na de overdracht bij elkaar zullen worden gehouden in een daartoe geschikte opvanglocatie. Uit het besluit blijkt niet of de Italiaanse autoriteiten een garantie voor eiseres en haar dochter hebben afgegeven en zo ja, wat die garantie behelst. In het bestreden besluit heeft verweerder daarom onvoldoende gemotiveerd dat is voldaan aan de eisen van het arrest Tarakhel. Het beroep is om die reden gegrond, zodat het bestreden besluit wordt vernietigd. De voorzieningenrechter ziet geen mogelijkheden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.2.
Hangende beroep heeft verweerder een brief van de Italiaanse autoriteiten van
8 juni 2015 overgelegd, waarin de autoriteiten hebben verklaard dat (in zijn algemeenheid) gezinnen met kleine kinderen bij elkaar worden gehouden en dat zij binnen het zogenoemde SPRAR-netwerk worden opgevangen en ondergebracht in een van de 29 opvangcentra genoemd in de bijlage bij die brief. Voorts heeft verweerder een rapport van de Nederlandse Dublin-liaison in Rome in samenwerking met haar Zwitserse en Duitse collega van 13 juli 2015 overgelegd, waarin een algemene beschrijving van het SPRAR-systeem wordt gegeven, alsmede een feitelijke beschrijving van twee door de onderzoekers bezochte centra. Verweerder heeft benadrukt dat hij de Italiaanse autoriteiten ruim van tevoren in kennis zal stellen van de overdracht van eiseres en haar dochter, waarbij melding zal worden gemaakt van eventuele bijzonderheden.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat hiermee voldoende is gegarandeerd dat eiseres en haar dochter in een passende gezinslocatie zullen worden opgevangen en dat daarmee aan de voorwaarden wordt voldaan van het arrest Tarakhel. De brief van 8 juni 2015 is algemeen van aard en heeft niet specifiek betrekking op eiseres en haar dochter. Daarbij komt dat uit de na de zitting door verweerder verstrekte informatie blijkt dat de Italiaanse autoriteiten niet langer voorafgaand aan een Dublinoverdracht laten weten in welke specifieke accommodatie een gezin zal worden opgevangen. Verweerder heeft meegedeeld dat het uitblijven van informatie over de specifieke opvanglocatie hem niet zal beletten eiseres en haar dochter over te dragen aan Italië. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt bij deze stand van zaken niet uit te sluiten dat overdracht van eiseres en haar dochter zal leiden tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De uitspraak van zittingsplaats Roermond van 30 juli 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:9055), waarnaar verweerder heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel, nu uit die uitspraak niet blijkt dat ook in die zaak is vastgesteld dat verweerder de betrokken vreemdeling zal overdragen, ongeacht of voor de overdracht de specifieke opvanglocatie door de Italiaanse autoriteiten is bekendgemaakt.
5. Verweerder dient opnieuw op de asielaanvraag van eiseres te beslissen.
6. Gegeven de beslissing op het beroep is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.470,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.470,-;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.H.J. Kerstens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.