ECLI:NL:RBDHA:2014:9297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_1808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding proceskosten in bezwaar bij kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van proceskosten in bezwaar met betrekking tot de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2010. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 januari 2014, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, maar de proceskosten niet werden vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser, werkzaam bij gastouderbureau [E], voldoende ervaring had opgedaan in juridische aangelegenheden, ondanks het ontbreken van een formele juridische opleiding. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de gemachtigde als praktijkgerichte juridische scholing konden worden beschouwd en dat de bureaukosten die eiser had betaald, onder de kosten van professionele rechtsbijstand vielen.

De rechtbank heeft de beslissing van de Belastingdienst vernietigd voor zover het de kostenvergoeding in bezwaar betreft en heeft de vergoeding voor de kosten van het bezwaar vastgesteld op € 487. Daarnaast is de Belastingdienst veroordeeld om het door eiser betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemaakte kosten voor de rechtsbijstand, ondanks dat deze als gratis werden gepresenteerd, wel degelijk als kosten van professionele rechtsbijstand konden worden aangemerkt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/1808

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2014 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser(gemachtigde: [A]),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [te P], verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 januari 2014 op het bezwaar van eiser tegen de definitieve berekening kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar voor zover het de kostenvergoeding in bezwaar betreft;
- stelt de vergoeding voor de kosten van het bezwaar vast op een bedrag van € 487;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 487 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 27 januari 2014 het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder is daarbij geheel tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser.
2.
Het beroep van eiser is uitsluitend gericht tegen de weigering van verweerder om de proceskosten in bezwaar te vergoeden, omdat de gemachtigde van eiser in de bezwaarprocedure ([D], werkzaam bij gastouderbureau [E]) geen professionele rechtsbijstand verlener zou zijn.
3.
Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) bepaalt, voor zover hier van belang, dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend betrekking kan hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt met de term rechtsbijstandverlener in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit, een persoon bedoeld, voor wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort en kunnen personen zonder juridische scholing niet geacht worden zodanige bijstand te verlenen.
5.
Eiser heeft in bezwaar gastouderbureau [E], in de persoon van [D], gemachtigd om hem in alle zaken betreffende de kinderopvangtoeslag te vertegenwoordigen. De directeur van het gastouderbureau [E], [B], is fiscaal econoom en belastingadviseur (de directeur). Verder staat vast dat [D] geen officiële juridische opleiding heeft genoten.
6. Namens eiser is ter zitting verklaard, en de rechtbank acht geloofwaardig, dat [D] sinds de oprichting van gastouderbureau [E] in 2007, betrokken is bij juridische aangelegenheden van het gastouderbureau als rechterhand van de directeur. De dagelijkse werkzaamheden van [D] sinds 2007 bestaan uit aanvragen van kinderopvangtoeslagen en het opstellen en indienen van bezwaarschriften. Deze werkzaamheden verlopen onder toezicht en verantwoording van de directeur. Ter zitting is toegelicht dat [D] is begonnen onder begeleiding van de directeur en de huidige gemachtigde van eiser ([A]) en dat zij inmiddels ruim 7 jaar ervaring heeft opgedaan. In dit verband is gewezen op de grote hoeveelheid door [D] bij verweerder ingediende bezwaarschriften (genoemd in de overgelegde 13 pagina’s tellende overzichten).
7.
De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen ter zitting namens eiser naar voren is gebracht ondersteund door de stukken van het geding zoals overwogen onder 6, voldoende aannemelijk is dat de werkzaamheden van [D] als een vorm van praktijk gerichte juridische scholing kan worden beschouwd (vergelijk ECLI:NL:RVS:2009:BK0838). De werkzaamheden voor zover die betrekking hebben op eisers zaak in de bezwaarfase, kunnen daarom als beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden beschouwd.
8.
Ook in geval sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, dan nog bestaat volgens verweerder geen recht op vergoeding nu de bijstand gratis is verstrekt: eiser heeft geen kosten gemaakt. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, nu namens eiser onweersproken is verklaard dat cliënten van het gastouderbureau een maandelijks bedrag aan bureaukosten (oplopend tot € 100 per maand) betalen, waarmee tevens is betaald voor een servicepakket inhoudende het aanvragen van toeslagen, het maken van bezwaar en beroep voor aangevraagde toeslagen en het doen van aangifte inkomstenbelasting).
De rechtbank is van oordeel dat de door een partij betaalde bureaukosten (in dit opzicht vergelijkbaar met het betalen van een verzekeringspremie voor een rechtsbijstandverzekering) valt onder de kosten van professionele rechtsbijstand, althans indien en voor zover die rechtsbijstand wordt ingeroepen, waarvan sprake is in het geval van eiser.
9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 7 en 8, had verweerder een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure moeten toekennen. Daarom is het beroep gegrond verklaard.
10. De rechtbank zal, doende wat verweerder behoorde te doen, aan eiser een vergoeding toekennen van € 487 voor de kosten van bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Voorts vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, en stelt het bedrag daarvan op € 487 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op “licht’ aangezien in de beroepsprocedure slechts de kostenvergoeding van bezwaar in geschil was.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van S. Kedar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep