In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van proceskosten in bezwaar met betrekking tot de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2010. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 januari 2014, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, maar de proceskosten niet werden vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser, werkzaam bij gastouderbureau [E], voldoende ervaring had opgedaan in juridische aangelegenheden, ondanks het ontbreken van een formele juridische opleiding. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de gemachtigde als praktijkgerichte juridische scholing konden worden beschouwd en dat de bureaukosten die eiser had betaald, onder de kosten van professionele rechtsbijstand vielen.
De rechtbank heeft de beslissing van de Belastingdienst vernietigd voor zover het de kostenvergoeding in bezwaar betreft en heeft de vergoeding voor de kosten van het bezwaar vastgesteld op € 487. Daarnaast is de Belastingdienst veroordeeld om het door eiser betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemaakte kosten voor de rechtsbijstand, ondanks dat deze als gratis werden gepresenteerd, wel degelijk als kosten van professionele rechtsbijstand konden worden aangemerkt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.