ECLI:NL:RBDHA:2014:8768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
C-09-466220 - KG ZA 14-592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verbod op handhavingspraktijk inzake rusttijden runderenvervoer door de Nederlandse Staat

In deze zaak vorderden de eiseressen, bestaande uit de Vereniging van Exportstallen voor Fokrunderen, de Vereniging van Nederlandse Exporteurs van Rundvee Reproductie Materiaal en [X] Veetransport en Exportstal, een verbod op de handhavingspraktijk van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met betrekking tot de rusttijden tijdens het vervoer van runderen. De eiseressen stelden dat de NVWA onterecht boetes oplegde voor rusttijden die langer waren dan drie uur, terwijl de Verordening 1/2005 geen maximale rusttijd voorschrijft. De voorzieningenrechter oordeelde dat de NVWA handhavend optreedt in overeenstemming met de Verordening, die voorschrijft dat de duur van het transport tot een minimum moet worden beperkt en dat het vervoer zonder oponthoud moet plaatsvinden. De rechter concludeerde dat de handhavingspraktijk van de NVWA niet onmiskenbaar onrechtmatig was en dat de eiseressen de uitkomst van de bestuursrechtelijke rechtsgang moesten afwachten. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/466220 / KG ZA 14-592
Vonnis in kort geding van 15 juli 2014
in de zaak van
1. de vereniging
Vereniging van Exportstallen voor Fokrunderen,
gevestigd te Arnhem,
2. de vereniging
Vereniging van Nederlandse Exporteurs van Rundvee Reproductie Materiaal,
gevestigd te Arnhem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] Veetransport en Exportstal,
gevestigd te Woerden,
eiseressen,
advocaat mr. K.J. Defares te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische Zaken),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. van Midden te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk ook wel aangeduid als ‘VEF’, ‘ExportNet’ en ‘[X]’ enerzijds en ‘de Staat’ anderzijds.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 1 juli 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
VEF heeft zichzelf tot doel gesteld de belangen te behartigen van de houders/exploitanten van exportstallen van runderen jegens de overheid en andere organisaties. Deze belangen zien (onder meer) op het nationaal en internationaal transport van (levende) runderen vanaf het moment van verzamelen tot de aankomst in de importlanden. ExportNet heeft als doel de bevordering van de handel in rundvee en rundvee-reproductiemateriaal. [X] exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met nationaal en internationaal transport van (levend) vee over de weg.
1.2.
Op 5 januari 2007 is de Verordening 1/2005 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en de daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5 januari 2005) in werking getreden. Deze verordening (hierna ‘de Verordening’) heeft onder meer tot doel het welzijn en de gezondheid van levende dieren tijdens en na het vervoer te beschermen. Artikel 3 van de Verordening bepaalt met betrekking tot de algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren als volgt:

Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
a)
vooraf zijn alle nodige voorzieningen getroffen om de duur van het transport tot een minimum te beperken en tijdens het transport in de behoeften van de dieren te voorzien;
(…)
f) het transport wordt zonder oponthoud tot de plaats van bestemming uitgevoerd, en de omstandigheden voor het welzijn van de dieren worden regelmatig gecontroleerd en naar behoren in stand gehouden;
(…)
1.3.
De Verordening bevat in Bijlage I per diersoort gedetailleerde voorschriften met betrekking tot de vereiste transportmiddelen, de transport- en rusttijden en de tussenpozen voor het drenken en voederen. Ten aanzien van het vervoer van runderen bepaalt Bijlage I, Hoofdstuk V, – voor zover hier relevant – dat zij, mits gebruik gemaakt wordt van bepaalde transportmiddelen, tweemaal veertien uur mogen worden vervoerd, met dien verstande dat zij na de eerste veertien uur een rusttijd van ten minste één uur moeten krijgen, waarin zij worden gedrenkt en zo nodig gevoederd. Voorts bepaalt Bijlage I hoofdstuk V dat de dieren na de vastgestelde transporttijd moeten worden uitgeladen, gevoederd en gedrenkt, en een rusttijd van ten minste 24 uur moeten krijgen, waarna zij opnieuw kunnen worden vervoerd. Ten slotte bepaalt Bijlage I hoofdstuk V dat de transporttijden in het belang van de dieren (met name gelet op de nabijheid van de plaats van bestemming) met twee uur kunnen worden verlengd.
1.4.
Bijlage II bij de Verordening bevat nadere voorschriften over het gebruik zogenoemde transportjournaals, waarin vervoerders onder meer hun feitelijke route, de rustplaatsen en de reis- en rusttijden verplicht moeten opgeven.
1.5.
Eveneens op 5 januari 2007 is de Regeling diervervoer 2007 (Stcrt. 2006, 245) in werking getreden. In artikel 9 van deze regeling (hierna ‘de Regeling’) is bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met Verordening. Daarnaast wijst de Regeling de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (hierna ‘NVWA’) aan als bevoegde autoriteit in de zin van de Verordening. Op grond van bijlage 1 van de Regeling bestuurlijke boetes Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt overtreding van artikel 3, onderdeel a, van de Verordening (het niet-treffen van voorzieningen om de duur van het transport tot een minimum te beperken) beschouwd als een geringe overtreding, waarvoor op grond van artikel 2 van diezelfde Regeling een boete van € 500,- kan worden opgelegd. Deze boetes worden thans opgelegd door de Staatssecretaris van Economische Zaken (hierna ‘de staatssecretaris’).
1.6.
De NVWA houdt toezicht op de naleving van de Verordening, onder meer door controle van de hiervoor vermelde transportjournaals en de door de vervoerders te overleggen navigatiegegevens. In het door de NVWA op haar website gepubliceerde ‘Algemene Instructiejournaal’ (versies 26 juni 2014 en 15 maart 2011), een instructie voor de invulling van deze transportjournaals, staat vermeld dat de rusttijd tijdens het transport minimaal één en maximaal drie uur mag duren.
1.7.
Bij brief van 16 maart 2010 heeft de heer [A] (hierna ‘[A]’), directeur van het Directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming (Sanco) in antwoord op een gestelde vraag het volgende meegedeeld:

(…) Article 3 (a) of the regulation states that all necessary arrangements shall be made in advance to minimise the length of the journey. According to Paragraph 1.8 of Chapter V, Annex I to the regulation, the journey time may be extended by two hours if this is in the interest of the animals. This would indicate that the total journey time for bovine animals should not exceed 31 hours.
The requirement to give animals at least one hour rest during the transport is to ensure that they are given the opportunity to eat, drink and/or rest. On occasion, it might be necessary to prolong this time to ensure that all animals have been properly cared for. A rest period much longer than one hour should only be acceptable when there is clear evidence that this is in the interest of the animals, keeping in mind that minimising the length of the journey is a key objective of the regulation. As a consequence, it must be questioned if a journey that is planned to include ten hours rest is in compliance to Article 3 (a), (minimise the length of the journey).
Please note that the above is purely to assist you. According to Article 19 of the Treaty on European Union, it remains the exclusive competence of the Court of Justice of the European Union to interpret EU law authoritatively.
1.8.
Bij brief van 25 november 2010 heeft [A] naar aanleiding van een vervolgvraag met betrekking tot de rusttijd tijdens het vervoer het volgende meegedeeld:

In the cases of young animals of various species and of other animals, including bovines, two transport periods of 9, respectively 14, hours are allowed, interrupted by a rest period of at least one hour sufficient for animals to be given liquid and if necessary fed. Point 1.8 of Chapter V of Annex I to Regulation (EC) No 1/2005 furthermore authorises the extension of journey times by a maximum of two hours in the interest of the animals.
It follows from these rules, taken together, that the purpose of the rest period is mainly to meet the animal’s need for liquid and food during the journey. Extending the rest period beyond what is necessary to that effect would appear to run counter to the general rule that the length of the journey must be minimised.
1.9.
Sinds 2012 heeft de staatssecretaris (en zijn rechtsvoorganger) aan vervoerders van runderen (bestuurlijke) boetes opgelegd wegens het aanhouden van te lange rusttijden tijdens het vervoer. De betreffende gedraging is aangemerkt als een overtreding van artikel 9 van de Regeling in verbinding met artikel 3, sub f, van de Verordening. Een aantal vervoerders heeft tegen de boetebesluiten bezwaar en beroep ingesteld.
1.10.
Bij uitspraken van 1 augustus 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:5854) en 3 oktober 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:7460) heeft de rechtbank Rotterdam in een tweetal zaken het beroep van de betreffende vervoerders ongegrond verklaard. In die zaken heeft de bestuursrechter geoordeeld dat de Verordening voorschrijft dat het vervoer zonder oponthoud dient plaats te vinden en dat de rustperiode tijdens het vervoer beperkt dient te blijven tot de tijd die nodig is voor het voederen en drenken van de dieren.
1.11.
Tegen de uitspraak van 1 augustus 2013 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Bij uitspraak van 12 december 2013 heeft het CBb het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van de gronden.
1.12.
Naar aanleiding van de opgelegde boetes heeft VEF bij brief van 17 januari 2014 aan de NVWA om een informele zienswijze gevraagd over de uitleg van de Verordening en de daarop gebaseerde handhavingspraktijk.
1.13.
Bij brief van 12 maart 2014 (ten onrechte gedateerd op 12 maart 2013) heeft de NVWA aan VEF meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet haar handhavingspraktijk aan te passen. In deze brief, waarin verwezen wordt naar de in 1.7 en 1.8 vermelde brieven van de directeur van Sanco.
1.14.
Bij beschikking van 28 maart 2014 heeft de staatssecretaris aan [X] een boete opgelegd van € 500,- wegens overtreding van artikel 9 van de Regeling en artikel 3, onder f, van de Verordening. In de beschikking is het beboetbare feit als volgt omschreven: “
Het transport werd niet zonder onnodig oponthoud tot de plaats van bestemming uitgevoerd.”.
[X] heeft tegen de opgelegde boete bezwaar ingesteld en de staatssecretaris verzocht de bezwaarprocedure over te slaan en het (aanvullend) bezwaarschrift door te zenden aan de rechtbank Rotterdam. De staatssecretaris heeft voormeld verzoek niet ingewilligd.
1.15.
Bij brief van 13 mei 2014 heeft de advocaat van eiseressen namens VEF en ExportNet aan de staatssecretaris verzocht met hen in bestuurlijk overleg te treden over de handhavingspraktijk van de NVWA ter zake van de maximale rusttijd tijdens het vervoer.
1.16.
Tot op heden heeft de staatssecretaris voormelde brief onbeantwoord gelaten.

2.Het geschil

2.1.
Eiseressen vorderen – zakelijk weergegeven – de handhavingspraktijk van de Staat ter zake van artikel 3, sub f, van de Verordening in verbinding met artikel 9 Regeling dierenvervoer jegens eiseressen buiten werking te stellen, voor zover deze praktijk het eiseressen niet toestaat ingeval van transport van runderen een rusttijd van langer dan drie uur aan te houden, althans deze praktijk voorlopig geheel of gedeeltelijk te schorsen en buiten werking te verklaren, althans gedaagde te bevelen deze praktijk jegens eiseressen niet toe te passen, in het bijzonder met betrekking tot inspectie, onderzoek, vervolging en sanctionering, totdat (a) de Staat terzake een duidelijk, transparant en consistent handhavingsbeleid heeft vastgesteld; dan wel (b) daarover door de (bestuurs)rechter onherroepelijk is beslist; dan wel (c) het Hof van Justitie van de Europese Unie op de daarover door de voorzieningenrechter te stellen prejudiciële vragen heeft beslist, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stellen eiseressen het volgende. De leden van ExportNet en VEF, onder wie [X], doen hun best het dierenwelzijn zo veel mogelijk te waarborgen. [X] rijdt daartoe met een zogenoemde cattle cruiser, te vergelijken met een mobiele stal, die aan alle eisen voldoet. In 2012, een aantal jaar na de inwerkingtreding van de Verordening is de NVWA aangevangen met de handhavingspraktijk op grond waarvan een boete wordt opgelegd indien tijdens het vervoer een rusttijd van langer dan drie uur wordt aangehouden. Deze handhavingspraktijk is in strijd met de Verordening, aangezien de Verordening enkel de minimumduur van een rusttijd voorschrijft en geen maximale duur aangeeft. De bestuurspraktijk, waarin boetes worden opgelegd voor ‘onnodig oponthoud’ strookt derhalve niet met de uitleg van de Verordening, waarin het woord ‘onnodig’ in het geheel niet voorkomt. Uit recent wetenschappelijk onderzoek, uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie volgt dat runderen gebaat zijn bij langere rustperiodes, zodat de handhavingspraktijk van de NVWA ook niet in het belang van de dieren moet worden geacht. Zolang niet vaststaat dat het beleid strookt met de Verordening, dient de bestuurspraktijk derhalve te worden opgeschort. Eiseressen zijn in hun vordering ontvankelijk, aangezien in de – alleen voor [X] openstaande – bestuursrechtelijke rechtsgang op korte termijn slechts opschorting van eventuele boetes kan worden bewerkstelligd en in die procedure geen duidelijkheid kan worden verkregen over de in 2012 ingezette handhavingspraktijk.
Eiseressen hebben een spoedeisend belang bij toewijzing van hun vordering, aangezien zij in afwachting van een onherroepelijke beslissing op het door [X] ingestelde beroep- en bezwaarprocedure, verduidelijking van het door de NVWA gevoerde beleid en/of een beslissing van de Unierechter, geconfronteerd worden met oplopende boetes en reputatieschade en zij, althans hun leden, overwegen zich elders in de Europese Unie te vestigen.
2.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Eiseressen hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de Staat, meer in het bijzonder de NVWA, onrechtmatig jegens hen handelt. De civiele rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, is bevoegd tot kennisneming van de daarop gebaseerde vordering.
3.2.
Tussen partijen staat vast dat het geschil over de uitleg van de Verordening en de daarop gebaseerde handhavingspraktijk van de NVWA moet worden beslecht door de bestuursrechter. In de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de aan [X] opgelegde boetebeschikking van 28 maart 2014 kunnen alle door eiseressen aangevoerde bezwaren tegen het handhavingsbeleid van de NVWA worden beoordeeld. Hoofdregel is dat het bestaan van deze rechtsgang in beginsel in de weg staat aan de mogelijkheid om dezelfde vragen aan de burgerlijke rechter, ook die in kort geding, voor te leggen. Dit kan anders zijn indien die andere rechtsgang in de gegeven omstandigheden hoogst omslachtig of onnodig belastend is, dan wel niet op voldoende korte termijn, gelet ook op het spoedeisende belang dat bij de gewenste voorziening bestaat, voorhanden is. Eiseressen hebben met verwijzing naar een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (rechtbank Den Haag 5 februari 2014, ECLI:RBDHA:2014:1365) betoogd dat in de voor [X] openstaande rechtsgang, daaronder begrepen de mogelijkheid van een voorlopige voorziening, op korte termijn hooguit om schorsing van de boetebeschikking kan worden verzocht, hetgeen door de Staat ook niet is betwist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [X] daarom door de civiele rechter in haar vordering worden ontvangen, aangezien voor hetgeen zij wenst te bereiken – buitenwerkingstelling van de handhavingspraktijk van de NVWA – geen andere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat.
3.3.
Nu [X] in haar vordering kan worden ontvangen, dient ten aanzien van VEF en ExportNet te worden beoordeeld of zij voldoen aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305
aBW. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Hoewel dat wel op hun weg lag, hebben VEF en ExportNet nagelaten hun statuten in het geding te brengen. Naar aanleiding van het verweer van de Staat dat VEF en ExportNet in hun vordering niet ontvankelijk moeten worden verklaard, heeft hun advocaat verklaard dat zij bij de vordering geen ‘eigen belang’ hebben, anders dan het opgetelde belang van hun respectieve leden. VEF en ExportNet hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten volgen dat zij desalniettemin in hun vordering kunnen worden ontvangen. VEF en ExportNet dienen daarom in hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.4.
Aangezien – zoals hiervoor reeds is overwogen – het oordeel over de uitleg van de Verordening is voorbehouden aan de bestuursrechter, is voor ingrijpen van de civiele rechter slechts plaats indien het handhavingsbeleid van de NVWA onmiskenbaar onrechtmatig is. Dit kan het geval zijn indien boven iedere twijfel verheven is dat het handhavingsbeleid in strijd is met de Verordening.
3.5.
Partijen hebben een geschil over de lengte van de rusttijd die tijdens het vervoer van runderen in acht mag worden genomen. Hierbij gaat het om de in 1.3 vermelde rusttijd van ten minste één uur die bestemd is voor het drenken en voederen van de runderen en waarbij de dieren in het transportmiddel blijven. Tussen partijen is in geschil of op grond van artikel 9 van de Regeling in verbinding met artikel 3, onder f, van de Verordening boetes kunnen worden opgelegd aan vervoerders van runderen die tijdens het vervoer een rusttijd van langer dan drie uur houden. In dit verband heeft de Staat onweersproken gesteld dat de NVWA slechts handhavend optreedt indien de rusttijd beduidend langer dan drie uur is, bijvoorbeeld acht tot negen uur.
3.6.
Uit de omstandigheid dat de NVWA pas vijf jaar na de inwerkingtreding met het door eiseressen gewraakte handhavingsbeleid is aangevangen, volgt niet zonder meer dat dit handhavingsbeleid onrechtmatig is. Hieruit volgt immers niet dat er in de periode vóór 2012 niet gehandhaafd had mogen worden. De beleidswijziging rechtvaardigt evenmin een beroep op het vertrouwensbeginsel dat ertoe zou moeten leiden dat handhaving in de toekomst dient te worden uitgesloten. Gebleken is dat het beleid sinds maart 2011 door de NVWA op haar website is gepubliceerd en dat het sinds 2012 wordt gehandhaafd, zodat professionele vervoerders voldoende in de gelegenheid zijn geweest hun bedrijfsvoering daarop aan te passen.
3.7.
In de tot op heden gevoerde procedures, waaronder de in 1.10 vermelde procedures, heeft de bestuursrechter steeds de door de NVWA gegeven uitleg van de Verordening gevolgd. Hierbij is onder meer verwezen naar de in 1.7 en 1.8 vermelde brieven van [A], die als directeur van Sanco, – kort gezegd het standpunt inneemt dat op grond van de Verordening de rusttijd tijdens het vervoer tot een minimum dient te worden beperkt en dat een rusttijd die langer is dan hetgeen nodig is voor het drenken en voederen van de dieren in strijd is met de Verordening.
3.8.
Ter onderbouwing van hun betoog dat deze uitleg desalniettemin niet zou moeten worden gevolgd, hebben eiseressen aangevoerd dat de uitleg niet strookt met de tekst van de Verordening, dat de mening van [A] niet wordt bevestigd door de Europese Commissie of het Hof van Justitie van de EU en dat de door sommige vervoerders aangehouden langere rusttijden blijkens het in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek juist wel in het belang van de runderen zijn.
Met betrekking tot deze kwesties overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.9.
Aan eiseressen moet worden toegegeven dat in de Verordening geen maximum is verbonden aan de duur van de rusttijd tijdens het vervoer. Daaruit volgt evenwel niet dat de door eiseressen voorgestane rusttijden van langer dan drie uur op grond van de Verordening zijn toegestaan. Uitgangspunt van artikel 3 van de Verordening is immers dat de duur van een transport tot het minimum moet worden beperkt en dat het vervoer zonder oponthoud tot de plaats van bestemming moet worden uitgevoerd. In Bijlage I, hoofdstuk V, bij de Verordening is bepaald dat de rusttijd tijdens het vervoer ten minste één uur moet duren. Daarnaast geeft diezelfde bijlage in datzelfde hoofdstuk de mogelijkheid de transporttijd – in het belang van de dieren – met twee uur te verlengen. Niet is gesteld of gebleken dat onder normale omstandigheden een tijdspanne van langer dan drie uur benodigd is voor het drenken, en zo nodig voederen, van de dieren. Indien eiseressen tijdens het vervoer rusttijden aanhouden van bijvoorbeeld acht à negen uur wordt daarmee de duur van het vervoer met die tijdspanne verlengd, hetgeen strijdig is met het uitgangspunt van de Verordening, daarin begrepen de in de Bijlage voorziene verlengingsmogelijkheid. Deze zienswijze wordt ondersteund door de in 1.7 en 1.8 vermelde brieven. Hoewel deze brieven niet de status hebben van een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU, zijn zij ook zeker niet zonder betekenis. Zelfs indien met eiseressen moet worden aangenomen dat langere rusttijden juist wel in het belang van de dieren zijn, geldt dat de Verordening deze langere rusttijden thans niet toelaat en dat voorshands niet valt in te zien dat met het oog op het dierenwelzijn substantiële verlenging van de rusttijden tijdens het vervoer opwegen tegen verkorting van het vervoer met diezelfde periode. Of voor dit vervoer al dan niet gebruik wordt gemaakt van zogenoemde cattle cruisers acht de voorzieningenrechter hierbij niet relevant. Hoe goed uitgerust deze transportmiddelen ook mogen zijn, aangenomen moet worden dat runderen in een gewone stal beter af zijn dan in een mobiele stal, waarin zij volgens eiseressen wel naar believen kunnen eten en drinken, maar waarin zij – naar de Staat onweersproken heeft gesteld – niet kunnen liggen. De omstandigheid dat de NVWA bij de omschrijving van de in 1.14 vermelde beboetbare gedraging het woord ‘onnodig’ heeft gebruikt acht de voorzieningenrechter niet van belang. Toevoeging of weglating van dat woord doen niet af aan de gedraging, die eruit bestaat dat het vervoer van de runderen langer heeft geduurd dan in het belang van de dieren noodzakelijk was.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet boven iedere twijfel is verheven dat de handhavingspraktijk van de NVWA is strijd is met de Verordening. Dit oordeel is voorbehouden aan de bestuursrechter en eiseressen dienen de uitkomst van de bestuursrechtelijke rechtsgang af te wachten. Indien eiseressen verdere boetes wensen te voorkomen, dienen zij zich vooralsnog te houden aan de instructies van de NVWA.
3.11.
Slotsom is dat de vorderingen van eiseressen moeten worden afgewezen. Zij zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten, zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad en vermeerderd met de wettelijke rente.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart VEF en ExportNet in hun vordering niet-ontvankelijk;
- wijst de vordering van [X] af;
- veroordeelt eiseressen, hoofdelijk, in de kosten van dit geding, aan de zijde van gedaagde tot dusver begroot op € 1.424,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 608,- aan griffierecht;
- veroordeelt eiseressen tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat, indien niet binnen veertien dagen na heden aan voormelde proceskostenveroordeling is voldaan, wettelijke rente daarover verschuldigd is;
- bepaalt dat, indien en voor zover eiseressen niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en het vonnis om die reden door de Staat aan eiseressen is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van algehele voldoening, en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.
WJ