Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 juni 2014
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eisers hebben in het kader van de aanvragen, voor zover hier van belang, de volgende, door verweerder onderzochte, documenten overgelegd:
- een originele nationaliteitsverklaring met de persoonsgegevens van eiseres, documentnummer [#1], afgegeven op 8 september 1996 door het Iraakse ministerie van Binnenlandse Zaken te Bagdad.
Dit document is op echtheid onderzocht door de afdeling falsificaten van de Koninklijke Marechaussee (Kmar). In de verklaring van onderzoek van 12 januari 2010, met mutatienummer [mutatieformulier #1], heeft de Kmar geconcludeerd dat gelet op de kwaliteit van dit document en de ervaring met soortgelijke documenten, het hier een hoogstwaarschijnlijk echt document betreft. De Kmar heeft geen zichtbare sporen van vervalsing aangetroffen;
- een origineel nationaal identiteitsbewijs met de persoonsgegevens van eiser, documentnummer [#2], afgegeven op 3 februari 2008 door het Iraakse ministerie van Binnenlandse Zaken te Bagdad.
In de verklaring van onderzoek van 12 januari 2010, met mutatienummer [mutatienummer #2], heeft de Kmar geconcludeerd dat gelet op de kwaliteit van het identiteitsbewijs en de ervaring met soortgelijke documenten, het hier met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een echt document betreft. De Kmar heeft geen zichtbare sporen van vervalsing aangetroffen;
- een huwelijksakte van het huwelijk van eisers op 24 november 2008, afgegeven op 15 mei 2009 door de [naam]kerk.
In de verklaring van onderzoek van 12 januari 2010, mutatienummer [mutatienummer #2], heeft de Kmar geen waardeoordeel gegeven over de dit document. De Kmar heeft geen zichtbare sporen van gewijzigde gegevens aangetroffen;
- een uitzettingsbevel met de persoonsgegevens van eisers, blijkens de vertaling op pagina 4 van het verslag van eisers eerste gehoor, afgegeven op 16 november 2009 door het Libanese ministerie van Justitie in Beiroet.
In de verklaring van onderzoek van 12 januari 2010, met mutatienummer [mutatienummer #2], is opgenomen dat over dit document geen waardeoordeel kan worden gegeven, maar dat geen zichtbare sporen van vervalsing zijn aangetroffen.
- een memo melding identiteitsfraude pseudo-Irakees, gedateerd op 27 juli 2010, waarin -samengevat - is beschreven dat de diplomatieke post in Beiroet is benaderd door een Libanees met de informatie dat eiser bij zijn aanvraag in Nederland gebruik heeft gemaakt van een vals Iraaks identiteitsbewijs. De aangever beschikte over een kopie van een deel van het Libanese paspoort van eiser. De aangever heeft voorts verklaard dat eiser woonachtig was in [plaats] en dat hij met zijn vreemdelingenpaspoort naar Syrië is gereisd en vanuit daar illegaal naar Libanon om het huwelijk van zijn zus bij te wonen;
- kopieën van documenten die eisers bij hun visumaanvragen in november 2009 bij de Hongaarse ambassade te Beiroet hebben overgelegd en die verweerder van deze Hongaarse ambassade heeft verkregen. Deze kopieën betreffen onder meer pagina’s van een Libanees paspoort op naam van eiser, met nummer [nummer paspoort #1], geldig van 22 januari 2007 tot 20 mei 2013 en pagina’s van een Libanees paspoort op naam van eiseres, met nummer [nummer paspoort #2], geldig van 22 september 2005 tot 8 augustus 2012;
- een verklaring van onderzoek van 19 januari 2011 (onderzoeksnummer [#]) waarin Bureau Documenten concludeert dat, gelet op de bevindingen van het onderzoek, er redelijke steun voor de hypothese bestaat dat de persoon op de foto afkomstig uit het Libanese paspoort en de persoon op de foto afkomstig uit eisers verblijfsdocument in Nederland één en dezelfde persoon betreft;
- een e-mailbericht van 10 februari 2011, waarin een medewerker van Bureau Documenten concludeert dat de (in rechtsoverweging 1 genoemde) door eisers bij hun aanvraag overgelegde huwelijksakte en het Libanese uitzettingsbevel niet origineel zijn. De medewerker kan voor wat betreft de echtheid, alsmede de opmaak en afgifte door een daartoe bevoegde instantie van de ‘originele’ documenten, waarvan de bovengenoemde documenten reproducties zijn, wegens het ontbreken van (voldoende) referentiemateriaal geen uitspraak doen. Verder concludeert de medewerker ten aanzien van een reproductie van het identiteitsbewijs met nummer [nummer identiteitsbewijs] dat de afgiftedatum van dit document niet correspondeert met het model van de identiteitskaart. De medewerker twijfelt aan de ‘originele’ afdruk van een inktstempel op de achterzijde van het document. Om deze redenen is het origineel van het identiteitsbewijs waarschijnlijk niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Ten slotte adviseert de medewerker de originele documenten, waarvan de bovengenoemde documenten reproducties zijn, op te sturen voor onderzoek.
Naar aanleiding van de ontvangen informatie is gebleken dat eisers de Libanese nationaliteit hebben en zich ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bewust van een andere nationaliteit hebben bediend. Nu is gebleken dat eisers bewust informatie over hun nationaliteit hebben verzwegen, worden zij thans niet meer gevolgd in hun asielrelazen.
Ook indien zou zijn gebleken dat eisers naast de Libanese nationaliteit nog in het bezit van de Iraakse nationaliteit zouden zijn, zouden de verblijfsvergunningen zijn ingetrokken, nu zij met betrekking tot de gestelde problemen in Irak een beroep kunnen doen op de bescherming van de Libanese autoriteiten.
Eisers hebben niet onderbouwd dat de Libanese paspoorten kennelijk vervalste paspoorten betreffen.
Ten aanzien van de Iraakse nationale identiteitskaart van eiser merkt verweerder op dat bij het Bureau Documenten na onderzoek van een kopie van deze identiteitskaart, in tegenstelling tot de bevindingen van de Kmar, wel twijfel bestaat aan de echtheid van dit document. Voor een definitief oordeel moet het originele document door het Bureau Documenten worden onderzocht. Hoewel eisers dit document hebben toegezonden, is dit document niet ontvangen. Eisers hebben ondanks een verzoek van verweerder daartoe geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat het document wel door verweerder is ontvangen. Daarnaast blijkt uit de visa van eisers dat hierop is vermeld dat zij ongehuwd zijn. De op de kerkelijke huwelijksakte genoemde geboortedatum van eiseres komt verder niet overeen met de geboortedatum op het Libanese paspoort van eiseres. Verweerder volgt niet dat eisers gehuwd zijn.
Zo heeft verweerder in het voornemen van eiser opgenomen dat er twijfels bestaan over het door hem overgelegde Iraakse identiteitsbewijs, welke twijfels bijdragen aan het standpunt van verweerder over zijn nationaliteit. De echtheid van dit identiteitsbewijs is naar aanleiding van de aanvraag van eisers door de Kmar aan de hand van onderzoek naar het originele document vastgesteld, zoals is vermeld onder rechtsoverweging 1, maar op grond van een onderzoek naar een kopie van het identiteitsbewijs door Bureau Documenten van 10 februari 2011 wordt door verweerder aan de juistheid van het onderzoek door de Kmar getwijfeld. Uit het bestreden besluit ten aanzien van eiser blijkt niet waarom aan de beoordeling van Bureau Documenten meer waarde moet worden toegekend, dan aan de beoordeling van de Kmar. Omdat zowel het Bureau Documenten, als de Kmar door verweerder als deskundigen plegen te worden beschouwd, behoeft dat standpunt van verweerder wel een toelichting, nog daargelaten dat een e-mail niet als deskundigenonderzoek kan gelden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat verweerder met zijn verwijzing naar het ‘memo melding identiteitsfraude pseudo-Irakees’ en de e-mail over het onderzoek van Bureau Documenten in samenhang gelezen ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in de onderhavige situatie de kopie van het Libanese paspoort van eiser zou volstaan voor de conclusie dat eiser de Libanese nationaliteit bezit en dat hij dus onjuist heeft verklaard over zijn nationaliteit.
In dat verband acht verweerder het volgende relevant.
In reactie op de stelling van eisers dat de Libische paspoorten (ver)vals(t) zijn, hetgeen te zien is aan de betreffende kopieën omdat de Machine-readable zone (MRZ) code niet klopt , heeft verweerder de betreffende kopieën laten onderzoeken door de ID-desk van de Kmar, ter zake van welk onderzoek verweerder een e-mail van 13 november 2013 heeft overgelegd, waarin staat vermeld dat deze code wel mogelijk is. In reactie op de stelling van eisers ter zitting dat in de MRZ-code onder het visum ten aanzien van eiseres “580101” staat, hetgeen wijst op een foutieve geboortedatum van 1 januari [jaar], waaruit blijkt dat het originele document niet deugt, heeft verweerder bovendien het standpunt ingenomen dat die datum zeer wel mogelijk is. De datum van 1 januari [jaar] wordt ook in Nederland toegekend als er alleen een geboortejaar bekend is. Mogelijk is dat in dit geval ook gebeurd. Bij het een en ander neemt verweerder aan dat Hongarije destijds een controle heeft uitgevoerd ten aanzien van de door eisers overgelegde documenten.
In dit verband hebben eisers nog aangevoerd dat op de laatste pagina van de kopieën van bladzijdes uit het paspoort van eiseres inreisstempels staan die dateren van vóór de afgiftedatum van het betreffende paspoort. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een kopie uit een ander paspoort betreft. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat dit het Iraaks paspoort van eiseres lijkt te zijn. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de zorgvuldigheid ook op dit punt nader onderzoek nodig is, zodat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.