ECLI:NL:RBDHA:2014:7628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
AWB 14/2374 en AWB 14/2402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel wegens onjuiste nationaliteitseisen

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar dat zich als Iraakse vluchtelingen heeft gepresenteerd, hun verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verloren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de vergunningen met terugwerkende kracht tot de datum van verlening niet gerechtvaardigd was. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de vergunningen ingetrokken omdat eisers onjuiste informatie over hun nationaliteit zouden hebben verstrekt. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat eisers de Libanese nationaliteit bezaten, zoals hij stelde. De rechtbank wees op de gebrekkige onderbouwing van de staatssecretaris, die zich voornamelijk baseerde op onvolledige kopieën van documenten en een memo dat niet als deskundigenonderzoek kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eisers onjuiste gegevens hadden verstrekt of gegevens hadden achtergehouden. De beroepen van eisers werden gegrond verklaard, de bestreden besluiten werden vernietigd en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/2374, AWB 14/2402

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 juni 2014

in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum 1],
eiser,
[eiseres],
geboren op [geboortedatum 2], alias [geboortedatum 2],
eiseres,
beiden van gestelde Iraakse nationaliteit,
hierna gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. A.C. Palmboom, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluiten van 28 januari 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd van eisers ingetrokken met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de verleende vergunning.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 14 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. T. de Heer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden. Eisers hadden op 12 januari 2010 aanvragen ingediend tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel. Bij besluiten van 15 januari 2010 heeft verweerder deze aanvragen ingewilligd en aan hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met ingang van 12 januari 2010, geldig tot 12 januari 2015.
Eisers hebben in het kader van de aanvragen, voor zover hier van belang, de volgende, door verweerder onderzochte, documenten overgelegd:
- een originele nationaliteitsverklaring met de persoonsgegevens van eiseres, documentnummer [#1], afgegeven op 8 september 1996 door het Iraakse ministerie van Binnenlandse Zaken te Bagdad.
Dit document is op echtheid onderzocht door de afdeling falsificaten van de Koninklijke Marechaussee (Kmar). In de verklaring van onderzoek van 12 januari 2010, met mutatienummer [mutatieformulier #1], heeft de Kmar geconcludeerd dat gelet op de kwaliteit van dit document en de ervaring met soortgelijke documenten, het hier een hoogstwaarschijnlijk echt document betreft. De Kmar heeft geen zichtbare sporen van vervalsing aangetroffen;
- een origineel nationaal identiteitsbewijs met de persoonsgegevens van eiser, documentnummer [#2], afgegeven op 3 februari 2008 door het Iraakse ministerie van Binnenlandse Zaken te Bagdad.
In de verklaring van onderzoek van 12 januari 2010, met mutatienummer [mutatienummer #2], heeft de Kmar geconcludeerd dat gelet op de kwaliteit van het identiteitsbewijs en de ervaring met soortgelijke documenten, het hier met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een echt document betreft. De Kmar heeft geen zichtbare sporen van vervalsing aangetroffen;
- een huwelijksakte van het huwelijk van eisers op 24 november 2008, afgegeven op 15 mei 2009 door de [naam]kerk.
In de verklaring van onderzoek van 12 januari 2010, mutatienummer [mutatienummer #2], heeft de Kmar geen waardeoordeel gegeven over de dit document. De Kmar heeft geen zichtbare sporen van gewijzigde gegevens aangetroffen;
- een uitzettingsbevel met de persoonsgegevens van eisers, blijkens de vertaling op pagina 4 van het verslag van eisers eerste gehoor, afgegeven op 16 november 2009 door het Libanese ministerie van Justitie in Beiroet.
In de verklaring van onderzoek van 12 januari 2010, met mutatienummer [mutatienummer #2], is opgenomen dat over dit document geen waardeoordeel kan worden gegeven, maar dat geen zichtbare sporen van vervalsing zijn aangetroffen.
2.
Verweerder heeft op 26 februari 2013 het voornemen kenbaar gemaakt om de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd van eisers met terugwerkende kracht in te trekken wegens het verstrekken van onjuiste gegevens, dan wel het achterhouden van gegevens. Daarbij heeft verweerder in zijn voornemen de volgende documenten betrokken:
- een memo melding identiteitsfraude pseudo-Irakees, gedateerd op 27 juli 2010, waarin -samengevat - is beschreven dat de diplomatieke post in Beiroet is benaderd door een Libanees met de informatie dat eiser bij zijn aanvraag in Nederland gebruik heeft gemaakt van een vals Iraaks identiteitsbewijs. De aangever beschikte over een kopie van een deel van het Libanese paspoort van eiser. De aangever heeft voorts verklaard dat eiser woonachtig was in [plaats] en dat hij met zijn vreemdelingenpaspoort naar Syrië is gereisd en vanuit daar illegaal naar Libanon om het huwelijk van zijn zus bij te wonen;
- kopieën van documenten die eisers bij hun visumaanvragen in november 2009 bij de Hongaarse ambassade te Beiroet hebben overgelegd en die verweerder van deze Hongaarse ambassade heeft verkregen. Deze kopieën betreffen onder meer pagina’s van een Libanees paspoort op naam van eiser, met nummer [nummer paspoort #1], geldig van 22 januari 2007 tot 20 mei 2013 en pagina’s van een Libanees paspoort op naam van eiseres, met nummer [nummer paspoort #2], geldig van 22 september 2005 tot 8 augustus 2012;
- een verklaring van onderzoek van 19 januari 2011 (onderzoeksnummer [#]) waarin Bureau Documenten concludeert dat, gelet op de bevindingen van het onderzoek, er redelijke steun voor de hypothese bestaat dat de persoon op de foto afkomstig uit het Libanese paspoort en de persoon op de foto afkomstig uit eisers verblijfsdocument in Nederland één en dezelfde persoon betreft;
- een e-mailbericht van 10 februari 2011, waarin een medewerker van Bureau Documenten concludeert dat de (in rechtsoverweging 1 genoemde) door eisers bij hun aanvraag overgelegde huwelijksakte en het Libanese uitzettingsbevel niet origineel zijn. De medewerker kan voor wat betreft de echtheid, alsmede de opmaak en afgifte door een daartoe bevoegde instantie van de ‘originele’ documenten, waarvan de bovengenoemde documenten reproducties zijn, wegens het ontbreken van (voldoende) referentiemateriaal geen uitspraak doen. Verder concludeert de medewerker ten aanzien van een reproductie van het identiteitsbewijs met nummer [nummer identiteitsbewijs] dat de afgiftedatum van dit document niet correspondeert met het model van de identiteitskaart. De medewerker twijfelt aan de ‘originele’ afdruk van een inktstempel op de achterzijde van het document. Om deze redenen is het origineel van het identiteitsbewijs waarschijnlijk niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Ten slotte adviseert de medewerker de originele documenten, waarvan de bovengenoemde documenten reproducties zijn, op te sturen voor onderzoek.
3.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eisers in de bestreden besluit, waarin zijn eerdere voornemens is ingelast, ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Eisers hebben bij de indiening van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel verklaard dat zij de Iraakse nationaliteit bezitten en hebben een nationaliteitsverklaring met daarop vermeld de Iraakse nationaliteit getekend.
Naar aanleiding van de ontvangen informatie is gebleken dat eisers de Libanese nationaliteit hebben en zich ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bewust van een andere nationaliteit hebben bediend. Nu is gebleken dat eisers bewust informatie over hun nationaliteit hebben verzwegen, worden zij thans niet meer gevolgd in hun asielrelazen.
Ook indien zou zijn gebleken dat eisers naast de Libanese nationaliteit nog in het bezit van de Iraakse nationaliteit zouden zijn, zouden de verblijfsvergunningen zijn ingetrokken, nu zij met betrekking tot de gestelde problemen in Irak een beroep kunnen doen op de bescherming van de Libanese autoriteiten.
Eisers hebben niet onderbouwd dat de Libanese paspoorten kennelijk vervalste paspoorten betreffen.
Ten aanzien van de Iraakse nationale identiteitskaart van eiser merkt verweerder op dat bij het Bureau Documenten na onderzoek van een kopie van deze identiteitskaart, in tegenstelling tot de bevindingen van de Kmar, wel twijfel bestaat aan de echtheid van dit document. Voor een definitief oordeel moet het originele document door het Bureau Documenten worden onderzocht. Hoewel eisers dit document hebben toegezonden, is dit document niet ontvangen. Eisers hebben ondanks een verzoek van verweerder daartoe geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat het document wel door verweerder is ontvangen. Daarnaast blijkt uit de visa van eisers dat hierop is vermeld dat zij ongehuwd zijn. De op de kerkelijke huwelijksakte genoemde geboortedatum van eiseres komt verder niet overeen met de geboortedatum op het Libanese paspoort van eiseres. Verweerder volgt niet dat eisers gehuwd zijn.
4.
Eisers voeren aan dat de intrekking van de verleende verblijfsvergunningen asiel niet kan worden gebaseerd op kopieën van de Libanese paspoorten, die op naam van eisers zijn gesteld. Uit het enkele feit dat eisers op deze paspoorten een visum hebben aangevraagd en verkregen, en dat zij hiermee hebben gereisd, volgt niet dat de paspoorten echt zijn. Dit doet immers niet af aan het feit dat nader onderzoek niet onmogelijk is. De reisagent heeft alles voor eisers geregeld en het is goed denkbaar dat een professionele mensensmokkelaar goed gelijkende valse paspoorten kan produceren. In dit kader verwijzen eisers naar een youtube-video van de Libanese nieuwssite www.14march.org, waarin in een Libanese minister spreekt over het probleem dat Libanese paspoorten te weinig veiligheidskenmerken tegen vervalsing hebben. Eisers voeren verder aan dat zij niet zelf de aanvragen voor de visa hebben gedaan bij de Hongaarse ambassade. Dit heeft de reisagent voor hen geregeld. Het handschrift op de aanvragen is ook niet van hen en handtekeningen van eisers ontbreken. Verweerder heeft ten onrechte hier geen onderzoek naar verricht. Dit alles ondersteunt het verhaal van eisers, namelijk dat zij alles door een reisagent hebben laten regelen.
4.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie onder meer de uitspraken van 16 december 2004, ECLI:NL:RVS:2007:BA3398 en 13 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4295) ligt het, indien sprake is van intrekking van een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat zich de daarin vermelde intrekkingsgrond voordoet. Als door verweerder aan deze bewijslast is voldaan, dan is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de minister geleverde bewijs te weerleggen. Uit genoemde uitspraak van 16 december 2004 blijkt voorts dat voormeld toetsingskader inhoudt dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden en derhalve niet onomstotelijk dient vast te staan dat sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de toets in het kader van artikel 32 Vw anders zou zijn. Voor zover eisers bedoeld hebben aan te voeren dat de op verweerder rustende bewijslast inhoudt dat hij moet aantonen dat sprake is van onjuiste gegevens, dan wel het achterhouden van gegevens, slaagt dit betoog gelet op het voorgaande niet.
4.2
Verweerder heeft tijdens de behandeling ter zitting nader toegelicht dat de grondslag voor de intrekking van de aan eisers verleende verblijfsvergunningen asiel enkel is gelegen in de nationaliteit van eisers. De tegenwerpingen van verweerder dat eisers hun huwelijk niet aannemelijk hebben gemaakt, dat zij in het bezit zijn van de Libanese paspoorten en dat verweerder gegevens van de Hongaarse ambassade heeft ontvangen - waaronder bankrekeningafschriften, een bericht dat eisers eigenaar van een onderneming zijn, een afschrift van een ziektekostenverzekering en ongehuwdverklaringen - zal de rechtbank dan ook niet als zelfstandige afwijzingsgronden bij de beoordeling betrekken. De rechtbank zal deze tegenwerpingen van verweerder lezen als illustratie van het standpunt van verweerder aangaande de nationaliteit. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is dan ook of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eisers over hun nationaliteit onjuiste gegevens hebben verstrekt, dan wel juiste gegevens hebben achtergehouden.
4.3
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers met de Libanese paspoorten hebben gereisd. De originelen van deze paspoorten zijn niet voorhanden.
4.4
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eisers de Libanese nationaliteit hebben. In dit kader heeft verweerder verwezen naar de inhoud van een ambtsbericht van 27 juli 2010 van de Nederlandse ambassade te Beiroet. Tijdens de behandeling ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit het ‘memo melding identiteitsfraude pseudo-Irakees’ van 27 juli 2010 betreft. Vanwege de opmaak en de anonimisering is dit document als een ambtsbericht aangemerkt. Verweerder heeft aan het memo daarom de bewijsrechtelijke status van een ambtsbericht, oftewel een deskundigenonderzoek, toegekend.
4.5
De rechtbank volgt verweerder allereerst niet in zijn stelling dat het ‘memo melding identiteitsfraude pseudo-Irakees’ een deskundigenbericht betreft. Daartoe is redengevend dat het op dit document staat dat het een memo betreft. Verder maakt de rechtbank uit de uitspraken van de Afdeling van 23 oktober 2003 (200304904/1) en 20 november 2003 (200305758/1) op dat in geval van een onderzoek door een deskundige verweerder dient te beschikken over een verslag van bevindingen waarvoor de deskundige blijkens de ondertekening van het verslag de verantwoordelijkheid neemt. Nu in het onderhavige geval een ondertekening ontbreekt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de geraadpleegde onderzoeker – van wie overigens (verifieerbare) informatie ontbreekt over zijn hoedanigheid en deskundigheid - verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn onderzoek. Uit de inhoud van dit document kan evenmin worden opgemaakt dat het een deskundigenonderzoek betreft. In het document wordt slechts melding gemaakt van een aangever die informatie heeft verstrekt. Uit het document blijkt niet dat de opsteller onderzoek heeft gedaan naar bijvoorbeeld de betrouwbaarheid van de aangever of de door aangever verstrekte informatie op grond van een bepaalde deskundigheid.
4.6
Voorts heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat eisers de Libanese nationaliteit hebben gewezen op de kopieën van de Libanese paspoorten op naam van eisers die via de Hongaarse ambassade zijn verkregen. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder ter staving van de gestelde nationaliteit van een vreemdeling bij voorkeur verlangt dat een origineel paspoort wordt overgelegd. Verweerder heeft in de bestreden besluiten niet, althans niet deugdelijk, gemotiveerd waarom in dit geval aan de hand van kopieën van de paspoorten wordt uitgegaan van de Libanese nationaliteit.
4.7
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het bestreden besluit zo moet worden gelezen dat in de onderhavige situatie uit de in de bestreden besluiten (gelezen in samenhang met de voornemens) genoemde stukken, zoals deze zijn opgenomen in rechtsoverweging 2, in samenhang gelezen, blijkt dat eisers, in het bezit van de Libanese nationaliteit, zich ten onrechte hebben voorgedaan als zijnde in het bezit van de Iraakse nationaliteit.
Zo heeft verweerder in het voornemen van eiser opgenomen dat er twijfels bestaan over het door hem overgelegde Iraakse identiteitsbewijs, welke twijfels bijdragen aan het standpunt van verweerder over zijn nationaliteit. De echtheid van dit identiteitsbewijs is naar aanleiding van de aanvraag van eisers door de Kmar aan de hand van onderzoek naar het originele document vastgesteld, zoals is vermeld onder rechtsoverweging 1, maar op grond van een onderzoek naar een kopie van het identiteitsbewijs door Bureau Documenten van 10 februari 2011 wordt door verweerder aan de juistheid van het onderzoek door de Kmar getwijfeld. Uit het bestreden besluit ten aanzien van eiser blijkt niet waarom aan de beoordeling van Bureau Documenten meer waarde moet worden toegekend, dan aan de beoordeling van de Kmar. Omdat zowel het Bureau Documenten, als de Kmar door verweerder als deskundigen plegen te worden beschouwd, behoeft dat standpunt van verweerder wel een toelichting, nog daargelaten dat een e-mail niet als deskundigenonderzoek kan gelden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat verweerder met zijn verwijzing naar het ‘memo melding identiteitsfraude pseudo-Irakees’ en de e-mail over het onderzoek van Bureau Documenten in samenhang gelezen ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in de onderhavige situatie de kopie van het Libanese paspoort van eiser zou volstaan voor de conclusie dat eiser de Libanese nationaliteit bezit en dat hij dus onjuist heeft verklaard over zijn nationaliteit.
4.8
Ten aanzien van eiseres heeft verweerder zich niet alleen gebaseerd op een kopie van een paspoort van de vrouw, maar ook op het in rechtsoverweging 2 vermelde memo melding identiteitsfraude pseudo-Irakees. In aanvulling op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.5 reeds over dit memo is overwogen, merkt de rechtbank op de verklaring van de aangever op eiser betrekking heeft en niet op eiseres. Verder is van belang dat eiseres bij haar aanvraag de in rechtsoverweging 1 vermelde originele nationaliteitsverklaring, afgegeven door het Iraakse ministerie van Binnenlandse Zaken te Bagdad heeft overgelegd. De Kmar heeft vastgesteld dat dit document hoogstwaarschijnlijk echt is. Dit oordeel is niet door verweerder aangetast. Gelet daarop heeft verweerder ook ten aanzien van eiseres niet deugdelijk gemotiveerd dat in de onderhavige situatie de kopie van het Libanese paspoort van eiseres zou volstaan voor de conclusie dat zij de Libanese nationaliteit bezit en onjuist heeft verklaard over haar nationaliteit.
4.9
Gezien het vorenstaande kan verweerder zonder nadere motivering niet gevolgd worden in zijn standpunt dat hij voldaan heeft aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat eisers onjuiste gegevens hebben verstrekt, dan wel gegevens hebben achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning zouden hebben geleid. De overige stukken die verweerder ter illustratie bij zijn beoordeling heeft betrokken, zoal de huwelijksakte en de bij de Hongaarse ambassade overgelegde stukken, geven geen aanleiding tot een ander oordeel. Verweerder heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de intrekkingsgrond, zoals neergelegd in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, zich voordoet, waardoor de intrekking van de verblijfsvergunningen van eisers een deugdelijke motivering ontbeert. De beroepsgrond slaagt. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd. Hetgeen overigens door eisers tegen de bestreden besluiten is aangevoerd, behoeft in beginsel, behoudens het streven naar finale geschillenbeslechting, geen bespreking meer.
5.
Aan de hand van het standpunt van verweerder ter zitting zal de rechtbank hierna voorts onderzoeken of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
5.1
Ter zitting heeft verweerder subsidiair het standpunt ingenomen dat de in rechtsoverweging 2 bedoelde kopieën van de Libanese paspoorten van eisers met een zeer hoge mate van waarschijnlijk kopieën betreffen van echte, niet vervalste Libanese paspoorten van eisers, waardoor aan de hand van deze kopieën in de onderhavige situatie kan worden geconcludeerd dat eisers een onjuiste nationaliteit hebben opgegeven.
In dat verband acht verweerder het volgende relevant.
In reactie op de stelling van eisers dat de Libische paspoorten (ver)vals(t) zijn, hetgeen te zien is aan de betreffende kopieën omdat de Machine-readable zone (MRZ) code niet klopt , heeft verweerder de betreffende kopieën laten onderzoeken door de ID-desk van de Kmar, ter zake van welk onderzoek verweerder een e-mail van 13 november 2013 heeft overgelegd, waarin staat vermeld dat deze code wel mogelijk is. In reactie op de stelling van eisers ter zitting dat in de MRZ-code onder het visum ten aanzien van eiseres “580101” staat, hetgeen wijst op een foutieve geboortedatum van 1 januari [jaar], waaruit blijkt dat het originele document niet deugt, heeft verweerder bovendien het standpunt ingenomen dat die datum zeer wel mogelijk is. De datum van 1 januari [jaar] wordt ook in Nederland toegekend als er alleen een geboortejaar bekend is. Mogelijk is dat in dit geval ook gebeurd. Bij het een en ander neemt verweerder aan dat Hongarije destijds een controle heeft uitgevoerd ten aanzien van de door eisers overgelegde documenten.
5.2
De rechtbank overweegt dat ter zake van het onderzoek van de ID-desk van de Kmar door verweerder slechts een e-mailbericht van 13 november 2013 is overgelegd en geen op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Bovendien is aan de hand van dit bericht, waarin slechts is vermeld dat de opsteller van het bericht geen bijzonderheden heeft kunnen ontdekken aan de scans van het paspoort en de MZR volgens de berekening wel juist uitkomt, niet duidelijk welke scans zijn beoordeeld en op welke wijze het onderzoek is verricht. Het is daarom niet inzichtelijk hoe de opsteller van dit bericht tot deze conclusies is gekomen. Daarmee is onvoldoende duidelijk welke waarde aan dit bericht kan worden gehecht. Mede gelet op het feit dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij veronderstelt dat destijds door Hongarije deugdelijk onderzoek is gedaan naar de door eisers overgelegde documenten, kan verweerder niet zonder nadere toelichting worden gevolgd in het standpunt dat uit het e-mailbericht van 13 november 2013 blijkt dat de kopieën van de paspoorten van eisers voldoende bewijs van hun Libanese nationaliteit zijn. Het standpunt van verweerder met betrekking tot de paspoorten van eisers is onvoldoende verifieerbaar. Eisers hebben vragen opgeroepen die beantwoording behoeven. De zorgvuldigheid brengt met zich dat de rechtgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
In dit verband hebben eisers nog aangevoerd dat op de laatste pagina van de kopieën van bladzijdes uit het paspoort van eiseres inreisstempels staan die dateren van vóór de afgiftedatum van het betreffende paspoort. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een kopie uit een ander paspoort betreft. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat dit het Iraaks paspoort van eiseres lijkt te zijn. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de zorgvuldigheid ook op dit punt nader onderzoek nodig is, zodat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.
6.
Omdat verweerder ter zitting tevens een nader standpunt heeft ingenomen over de Iraakse identiteitskaart van eiser zal ook aan de hand van dat standpunt worden onderzocht of daarin reden is gelegen om de rechtsgevolgen in stand te laten.
6.1
Verweerder heeft zich tijdens de behandeling ter zitting op het standpunt gesteld dat Bureau Documenten een meer specifieke kennis bezit dan de Kmar. Bij Bureau Documenten werken per land specialisten. Zo is er ook een specialist ten aanzien van documenten uit Irak. Die kennis heeft de Kmar niet. De Kmar verricht slechts een snelle scan naar de echtheid. Het onderzoek van de Kmar betreft een ander soort onderzoek dan het onderzoek dat door Bureau Documenten is verricht, aldus verweerder, waardoor aan het onderzoek van het Bureau Documenten in het onderhavige geval meer waarde kan worden gehecht dat aan het eerdere onderzoek van de Kmar.
6.2
Gelet op het feit dat verweerder slechts een e-mailbericht van Bureau Documenten heeft overgelegd en geen sprake is van een rapport dat voldoet aan de vereisten die aan een deskundigenrapport worden gesteld, terwijl het onderzoek van de Kmar op ambtseed een proces-verbaal is opgemaakt, is met de toelichting ter zitting naar het oordeel van de rechtbank nog steeds onvoldoende gemotiveerd dat verweerder aan het e-mailbericht meer waarde kan toekennen dan aan het proces-verbaal van de Kmar. In het voorgaande is daarom evenmin reden gelegen om de rechtgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
7.
In het belang van definitieve geschillenbeslechting overweegt de rechtbank voorts nog als volgt. Eisers hebben aangevoerd dat eiser in 2009 een uitzetbevel van de Libanese autoriteiten heeft ontvangen. Dit document is overgelegd aan verweerder in de asielprocedure. Eisers voeren aan dat dit gegeven verweerder ertoe had moeten aanzetten om zich iets argwanender op te stellen ten opzichte van de kopieën van de Libanese paspoorten.
7.1
Verweerder heeft zich tijdens de behandeling ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder niet op de hoogte is van het uitzetbevel en eisers hiervan geen stukken hebben overgelegd. Verder is het uitzetbevel niet van belang geweest bij de verlening van de verblijfsvergunningen. De status van dit document is niet vast te stellen. Indien eisers met dit document willen onderbouwen dat er getwijfeld kan worden aan de juistheid van de Libanese nationaliteit, dan is het aan eisers om dit document te laten onderzoeken.
7.2
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek van de Kmar van 12 januari 2010 met mutatienummer [mutatienummer #2] blijkt dat verweerder dit document ter onderzoek heeft aangeboden. Hoewel over het document in de betreffende verklaring geen waardeoordeel is gegeven, vermeldt de verklaring wel dat er geen zichtbare sporen van gewijzigde gegevens zijn aangetroffen. Gelet hierop volgt de rechtbank niet dat verweerder niet op de hoogte van dit document was. Indien verweerder aannemelijk wil maken dat eisers de Libanese nationaliteit hebben, dan behoeft dit document nader onderzoek, nu de inhoud van dit uitzetbevel zich niet verhoudt met de door verweerder gestelde Libanese nationaliteit van eisers.
8.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beroepen gegrond zullen worden verklaard, dat de bestreden besluiten zullen worden vernietigd en dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten op de voet van 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten. Gelet op de aard van de bestreden besluiten en het belang van een zorgvuldig onderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder door middel van een zogenaamde bestuurlijke lus (artikel 8:51a Awb) in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen.
9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van de beroepen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- aan eisers te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.B. van Steijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel