200609054/1.
Datum uitspraak: 5 april 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/11334 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 17 november 2006 in het geding tussen:
Bij besluit van 6 februari 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de aan [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 november 2006, verzonden op 20 november 2006, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 december 2006 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 worden ingetrokken, indien de desbetreffende vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
2.1.1. De vreemdeling heeft in zijn asielaanvraag verklaard dat hij afkomstig is uit Soedan en dat land in 1997 heeft verlaten. In het besluit van 6 februari 2006 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat, nu uit onderscheiden rapporten van 27 april 2005 en 12 mei 2005, welke zijn opgemaakt naar aanleiding van een met medewerking van de vreemdeling verrichte taalanalyse, naar voren is gekomen dat de vreemdeling eenduidig niet te herleiden is tot een spraak- of cultuurgemeenschap binnen Soedan maar hij eenduidig te herleiden is tot een spraak- of cultuurgemeenschap binnen Nigeria, de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn herkomst.
2.2. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank, door te overwegen dat niet onomstotelijk vaststaat dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt betreffende zijn nationaliteit en het besluit van 6 februari 2006 daarmee berust op een ontoereikende feitelijke grondslag voor de toepassing van voormelde bepaling, een onjuist toetsingskader heeft toegepast. De rechtbank heeft miskend dat ingevolge vaste jurisprudentie de minister aannemelijk dient te maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt. Het is aan de vreemdeling om tegenbewijs te leveren. De door de vreemdeling overgelegde geboorteakte doet geen afbreuk aan de juistheid van de in de onderscheiden rapporten neergelegde conclusies, aangezien een geboorteakte geen andere informatie bevat dan de geboorteplaats en –datum van een persoon en geen identiteitsdocument is, aldus de minister.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 december 2004 in zaak no. 200406434/1, ter voorlichting van partijen aangehecht), ligt het op de weg van de minister om, indien sprake is van intrekking van een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, aannemelijk te maken dat zich de daarin vermelde intrekkingsgrond voordoet. Als door de minister aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de minister geleverde bewijs te weerleggen.
2.2.2. Uit het vorenstaande volgt dat de minister terecht heeft betoogd dat de rechtbank, door te overwegen dat voor toepassing van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 onomstotelijk dient vast te staan dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd.
2.3. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 juli 2004 in zaak no. 200401127/1, ter voorlichting van partijen aangehecht), kan een vreemdeling de conclusies van de taalanalyses inzake zijn herkomst weerleggen door het laten verrichten van een contra expertise. Hiertoe kan hij, indien hij van mening is dat de analyse onvolkomenheden bevat, de band, waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, desgewenst door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien. De desbetreffende vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat de minister een nieuwe taalanalyse moet verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie uit dient te gaan. De vreemdeling heeft geen contra expertise laten verrichten. Met de taalanalyses heeft de minister dan ook aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling inzake zijn herkomst onjuiste gegevens heeft verstrekt.
2.3.1. De door de vreemdeling overgelegde kopie van een geboorteakte is geen identiteitsdocument en bevat overigens geen andere informatie dan een geboortedatum en –plaats en kan daarom niet dienen ter weerlegging van de conclusies van de taalanalyses inzake zijn herkomst. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister ten onrechte met toepassing van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft ingetrokken.
De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 februari 2006, gelet op het vooroverwogene, alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 17 november 2006 in zaak no. AWB 06/11334;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter w.g. Beerse
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak