In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid van [X] B.V. voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonbelasting die door [B] B.V. verschuldigd waren. [E] was van 2009 tot 1 november 2012 de enige aandeelhouder en bestuurder van [X] B.V., die op haar beurt van november 2009 tot november 2012 bestuurder was van [B] B.V. [B] B.V. had van december 2010 tot oktober 2012 geen loonheffing afgedragen en de naheffingsaanslagen waren onbetaald gebleven. De Belastingdienst stelde [X] B.V. aansprakelijk voor deze belastingschulden, omdat [B] B.V. geen melding van betalingsonmacht had gedaan. De rechtbank verwierp de stelling van [X] B.V. dat zij had aangenomen dat de debiteuren van [B] B.V. hun schulden zouden voldoen, en oordeelde dat er al in 2010 sprake was van betalingsonmacht die onverwijld aan de ontvanger had moeten worden gemeld. De rechtbank oordeelde dat [X] B.V. niet kon aantonen dat het niet doen van de melding niet aan haar te wijten was, en bevestigde de aansprakelijkheid voor de onbetaald gebleven belastingen. De rechtbank verklaarde het beroep van [X] B.V. gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en wijzigde de beschikking, waarbij het bedrag waarvoor [X] B.V. aansprakelijk was vastgesteld op € 155.665. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van [X] B.V. tot een bedrag van € 1.460.