ECLI:NL:RVS:2010:BN9222
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- C.J. Borman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang bij vreemdelingen met verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier, verleend op 10 januari 2008, met een geldigheidsduur tot 15 juni 2013. De vreemdelingen stelden dat hun verblijfsvergunningen afhankelijk zijn van het voortbestaan van hun gezinsleven, en dat zij daarom nog belang hebben bij de beoordeling van hun hoger beroep. De Raad van State oordeelt echter dat er geen procesbelang meer bestaat, aangezien de vreemdelingen hun doel al hebben bereikt met de verleende verblijfsvergunningen. De mogelijkheid dat de huwelijksrelatie in de toekomst zou kunnen eindigen, is een onzekere gebeurtenis en biedt geen grond voor procesbelang. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat het belang van vreemdelingen om mogelijk eerder te kunnen naturaliseren, niet voldoende is om door te procederen zolang de verleende vergunning geldig blijft. De rechtbank en de staatssecretaris hebben dit niet onderkend, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan op 27 september 2010, waarbij de Raad van State in naam der Koningin recht doet.