ECLI:NL:RBDHA:2014:6685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
AWB-14_515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende duidelijkheid parkeerregime leidt tot vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser had zijn auto geparkeerd op een parkeerplaats in Noordwijk, waarvoor hij een parkeerkaartje had gekocht dat alleen geldig was voor haaksparkeervakken. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat er geen geldig betaalbewijs in de auto aanwezig was. Eiser betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat het parkeerregime ter plaatse onvoldoende duidelijk was aangegeven.

De rechtbank oordeelde dat van een parkeerder verwacht mag worden dat hij zich op de hoogte stelt van het geldende parkeerregime. Echter, in dit geval was de bebording en de aanduiding van de parkeerregimes niet eenduidig. De rechtbank wees op de verwarring die kan ontstaan door de nabijheid van verschillende parkeervakken met verschillende regimes en de gebrekkige informatievoorziening door de gemeente. De rechtbank concludeerde dat het parkeerregime niet voldoende duidelijk was aangegeven, waardoor eiser niet kon worden verweten dat hij niet op de hoogte was van de geldende regels.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/515

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2014 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser(gemachtigde: [A]),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 december 2013 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1.
Op 16 november 2013 om 16:03 uur stond de auto van eiser geparkeerd op een parkeerplaats, evenwijdig aan de [a-straat] in Noordwijk, door verweerder aangeduid als een straatparkeervak. Deze locatie is door burgemeester en wethouders aangewezen als parkeerplaats waar op die datum en op dat tijdstip geparkeerd mag worden tegen betaling van parkeerbelasting naar een tarief van € 3.
2.
Bij een controle op genoemd tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto voor die parkeerplaats geen geldig betaalbewijs aanwezig was. Aan eiser is de naheffingsaanslag van € 59 opgelegd, bestaande uit € 3 aan parkeerbelasting en € 56 aan kosten van de aanslag.
3.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of het parkeerregime dat gold voor het parkeervak waar de auto geparkeerd stond voldoende duidelijk is aangegeven.
4.
De rechtbank stelt voorop dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich ter plaatse op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregime (vergelijk Gerechtshof ’s-Gravenhage, 18 oktober 2002, nr. BK-01/00929, LJN: AS2261, NTFR 2002-1832). Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting voor een locatie te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de nabijheid van de parkeerplaats, maar ook uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats op zo’n wijze dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor die parkeerplaats redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van geval tot geval dient te worden beoordeeld of aan deze laatste voorwaarde is voldaan (vergelijk Hoge Raad 22 november 1995, nr. 30 141, ECLI:NL:HR:1995:AA3126). Van verweerder mag daarentegen worden verwacht dat onder andere door middel van bebording en aanduidingen op parkeerapparatuur, het ter plaatse geldende parkeerregime voldoende duidelijk is aangegeven.
5.
Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het parkeerregime ter plaatse niet voldoende duidelijk is aangegeven. Daarbij overweegt de rechtbank dat de haaksparkeervakken zijn gelegen aan een ventweg die evenwijdig loopt aan [a-straat] waaraan ook de straatparkeervakken zijn gelegen. Er is dan ook sprake van zeer dicht bij elkaar gelegen parkeervakken waarvoor verschillende parkeerregimes gelden, hetgeen noopt tot een zorgvuldige en duidelijke aanduiding van de verschillende regimes. Daarom mag worden verwacht dat door middel van bebording en dergelijke, parkeerders bewust worden gemaakt van het feit dat ter plaatse verschillende regimes gelden. Nog afgezien van de door verweerder gebruikte benamingen voor deze verschillende parkeervakken, die naar het oordeel van de rechtbank tot verwarring bij parkeerders kan leiden, staat vast dat de parkeerautomaten voor deze verschillende parkeervakken, niet zodanig dicht bij elkaar zijn geplaatst dat daarvan een signaal zou kunnen gaan dat sprake is van verschillende parkeerregimes. Ook uit de bebording zoals die blijkt uit de tot de gedingstukken behorende foto’s, valt dat niet direct af te leiden. In dat verband acht de rechtbank ook van belang dat burgemeester en wethouders kennelijk de menig zijn toegedaan dat het ter plaatste geldende parkeerregime niet voldoende duidelijk voor parkeerders is en dat maatregelen nodig zijn om dit te verbeteren. Dit laatste blijkt uit passages van een tweetal tot de gedingstukken behorende brieven. Zo is in de brief van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk van 3 december 2013, het volgende vermeld:
“Ter hoogte van de [a-straat] [huisnummers] (waar twee verschillende regimes gelden) is bij de parkeerautomaten door middel van borden aangegeven op welke vakken de automaten van toepassing zijn. Daarnaast wordt op bordjes van lantaarnpalen met een pijl verwezen naar de automaat voor straatparkeren.
Hoewel wij veronderstelden dat hiermee de situatie voldoende duidelijk was gemaakt, zijn we inmiddels van mening dat het noodzakelijk is meer maatregelen te treffen. Daarom worden de locaties van de parkeerautomaten heroverwogen en waar nodig verschoven. De parkeerplaatsen krijgen ieder een markering horende bij het betreffende parkeertarief.”
Voorts is in de brief van burgemeester en wethouders van 14 februari 2014 in dit verband het volgende vermeld:
“Ter verduidelijking van de verschillende parkeertarieven is bij de parkeerautomaten door middel van borden aangegeven op welke vakken de automaten van toepassing zijn. Daarnaast wordt door middel van borden op de lantaarnpalen met een pijl verwezen naar de automaat voor straat parkeren. Aanvankelijk werd verondersteld dat hiermee de situatie voldoende duidelijk was gemaakt. Voortschrijdend inzicht leert echter dat het noodzakelijk is om hier aanvullende maatregelen te treffen. De keuze van de te nemen maatregel(en) en wijze waarop deze worden uitgevoerd worden binnenkort nader bepaald.”
6.
Nu uit de bebording niet eenduidig blijkt dat ter plaatse sprake is van verschillende parkeerregimes en gelet op het inzicht dat daarover bij burgemeester en wethouders bestaat zoals uit benoemde brieven blijkt, kan eiser bezwaarlijk worden tegengeworpen dat het ter plaatse geldende parkeerregime hem voldoende duidelijk moest zijn. Derhalve is het gelijk aan eiser.
7.
Gelet op hetgeen onder 5 en 6 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard en zijn de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd.
8.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.