ECLI:NL:RBDHA:2014:6158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
C-09-436777 - HA ZA 13-152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door beschadiging van hoogspanningskabel tijdens grondboringen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van IDDS voor de schade die is ontstaan door de beschadiging van een hoogspanningskabel tijdens grondboringen die zijn uitgevoerd door een onderaannemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat IDDS, als opdrachtgever, niet de nodige voorzorgsmaatregelen heeft genomen en de instructies van Liander, de beheerder van de hoogspanningskabel, niet heeft opgevolgd. Dit leidde tot een olielekkage en aanzienlijke schade. Liander heeft IDDS aansprakelijk gesteld voor de schade, die door de rechtbank is vastgesteld op € 129.051,01, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade op 7 januari 2008. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een eenheid van onderneming tussen IDDS en de onderaannemer, waardoor IDDS aansprakelijk is voor de fouten van de onderaannemer op grond van artikel 6:171 van het Burgerlijk Wetboek. In de vrijwaringszaak heeft IDDS Stejona aangesproken voor een deel van de schade, aangezien Stejona ook betrokken was bij de werkzaamheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat Stejona voor 25% van de schade aansprakelijk is, omdat beide partijen een deel van de verantwoordelijkheid dragen voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 9 april 2014
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/436777 / HA ZA 13-152 van
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. dr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDDS MILIEU B.V.,
gevestigd te Noordwijk,
gedaagde,
advocaat mr. C. Teiwes te Alphen aan den Rijn,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/446982 / HA ZA 13-798 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDDS B.V.,
gevestigd te Noordwijk,
eiseres,
advocaat mr. C. Teiwes te Alphen aan den Rijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEJONA B.V.,
gevestigd te Katwijk,
gedaagde,
advocaat aanvankelijk mr. E.H. de Milliano-Machielse, thans niet langer in de procedure vertegenwoordigd.
Partijen zullen hierna Liander, IDDS en Stejona genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 5 juni 2013 en de daarin genoemde stukken,
  • het tussenvonnis van 6 november 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding tot oproeping in vrijwaring d.d. 9 juli 2013, met producties,
  • conclusie van antwoord in vrijwaring, met producties,
  • het tussenvonnis van 6 november 2013, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2014.
2.2.
Nadat de advocaat van Stejona zich voorafgaand aan de comparitie van partijen had onttrokken aan de zaak en zich geen andere advocaat had gesteld, is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De gemeente Katwijk heeft IDDS in 2007 verzocht om een milieukundig bodemonderzoek uit te voeren aan het Kanaalpad Zuid-Oost te Rijnsburg. In verband hiermee is een aantal grondboringen uitgevoerd.
3.2.
IDDS heeft voorafgaand aan de boringen, onder meer bij de rechtsvoorgangster van Liander (hierna eveneens aangeduid als Liander) een KLIC-melding gedaan. In de KLIC-melding staat IDDS vermeld als opdrachtgever, aannemer en tekeningverzendadres.
3.3.
Liander heeft naar aanleiding van de KLIC-melding bij brief van 30 november 2007 aan IDDS een reactie gezonden. In de brief staat onder meer vermeld:
“Wij vragen u aandacht voor het volgende:
• De aan u verstrekte gegevens dienen ten allen tijde aanwezig te zijn op de graaflocatie.
• De tekeningen zijn globaal en uitsluitend gebaseerd op de leggingsgegevens voorzover bij ons bekend.
De exacte ligging, zowel horizontaal als verticaal kan door tal van oorzaken afwijken. Deze dient daarom in het veld te worden vastgesteld d.m.v. proefgaten of –sleuven.
(…)
• Bij werkzaamheden in de onmiddellijke omgeving van onder- of bovengrondse hoogspanningsverbindingen (50kV en hoger) dient u altijd nader contact met ons op te nemen (…)”
3.4.
In de bij de brief gevoegde bijlage staat, voor zover relevant, vermeld:

Heipalen, damwanden, boringen, sonderingen en dergelijke:
De onderstaande afstanden zijn van toepassing als door middel van proefsleuven de feitelijke ligging van de kabels en/of leidingen is vastgesteld. Alle afstanden bepalen uit de feitelijke ligging van de (…) kabels en/of leidingen:
(…)
• Bij het maken van boringen en sonderingen => minimaal 0,5 meter.
• Het slaan van pennen, staven, palen e.d. in de grond => niet boven kabels en/of leidingen.”
3.5.
IDDS heeft in verband met de plaatsbepaling van de boringen op basis van de ontvangen KLIC-melding van Liander een boorplan opgesteld aan de hand waarvan onderaannemer [onderaannemer] Grondboringen V.O.F. (hierna: [onderaannemer]) de boringen heeft uitgevoerd. IDDS noch [onderaannemer] hebben voorafgaand aan de boringen contact opgenomen met Liander (zie het derde bulletpoint onder rov. 3.3.).
3.6.
In opdracht van IDDS heeft [onderaannemer] op 7 januari 2008 onder meer een aantal grondboringen uitgevoerd op de locatie Rijnsburg, Kanaalpad Zuid-Oost. Op die locatie bevindt zich een oliegevulde hoogspanningskabel 50 kV, waarvan Liander beheerder is in de zin van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de hoogspanningskabel).
3.7.
Mede naar aanleiding van de op 7 januari 2008 uitgevoerde grondboringen heeft IDDS op 15 februari 2008 een “rapport betreffende een milieukundig bodemonderzoek Kanaalpad Zuid-Oost ongenummerd te Rijnsburg” opgesteld voor de gemeente Katwijk.
3.8.
Sinds juni 2008 heeft Liander oliedrukverlies geconstateerd in de hoogspanningskabel. Nadat dit drukverlies werd geconstateerd is de kabel door de lokale opzichter van Liander in de gaten gehouden en heeft hij uiteindelijk olielekkage in het water van het naast de kabel gelegen Oegstgeesterkanaal aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is op 18 juli 2008 ter plaatse van de in het water aangetroffen olie de hoogspanningskabel vrij gegraven. Toen bleek dat de beschermende armering en de kabelmantel beschadigd waren, waardoor de zich daaronder bevindende olie heeft kunnen weglekken. Boven de hoogspanningskabel bevinden zich ter bescherming gewapende betonplaten. In de betonplaat die zich boven de beschadiging bevond, werd een rond gat aangetroffen.
3.9.
Gedurende drie weken na 18 juli 2008 is herstel van de kabel en de zich boven de kabel bevindende asfaltweg uitgevoerd. De beschadiging van de kabel bevond zich op de locatie Kanaalpad Zuid-Oost, alwaar IDDS de grondboringen heeft laten uitvoeren.
3.10.
Bij brief van 22 november 2008 heeft Liander IDDS aansprakelijk gesteld voor de ten gevolge van de op 18 juli 2008 geconstateerde lekkage. Bij brief van 26 maart 2012 heeft Liander aan IDDS bericht dat de schade € 129.051,01 bedraagt.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
Liander vordert samengevat - veroordeling van IDDS tot betaling van € 160.669,64, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
Liander legt aan haar vordering ten grondslag dat IDDS onrechtmatig heeft gehandeld door niet de door Liander naar aanleiding van de KLIC-melding verstrekte instructies na te leven. Wanneer zij dat zou hebben gedaan had een opzichter van Liander de boringen begeleid en was de schade niet opgetreden. Volgens Liander is de beschadiging van de kabel veroorzaakt tijdens het uitvoeren van één van de boringen door [onderaannemer] op 7 januari 2008. Die boring bevindt zich exact op de plaats waar de beschadiging van de hoogspanningskabel is aangetroffen. IDDS is op grond van artikel 6:171 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de fouten van [onderaannemer], aldus Liander.
4.3.
IDDS voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.5.
IDDS vordert - samengevat - dat Stejona wordt veroordeeld om aan IDDS te betalen al hetgeen waartoe IDDS in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van Stejona in de kosten van de vrijwaring.
4.6.
IDDS legt hieraan ten grondslag dat Stejona ten tijde van de werkzaamheden, naast IDDS zelf, medevennoot was van [onderaannemer]. Om die reden dient IDDS regres te nemen op Stejona voor zover zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld.
4.7.
Stejona voert verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1.
Liander heeft aan haar vordering onder meer ten grondslag gelegd dat IDDS op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk is voor de beschadiging van de hoogspanningskabel door [onderaannemer].
Eenheid van onderneming
5.2.
Het primaire verweer van IDDS met betrekking tot de aansprakelijkheid voor het handelen van [onderaannemer] is dat zij niet aansprakelijk is voor de fouten van [onderaannemer] tijdens het uitvoeren van de grondboringen. Omdat een eenheid van onderneming ontbreekt, kan IDDS niet op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk worden gehouden, aldus IDDS.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:171 BW moet restrictief worden opgevat. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling kan worden afgeleid dat de in artikel 6:171 BW voorkomende woorden “werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf” een belangrijke beperking inhouden, en dat alleen het geval van degene die aan de bedrijfsuitoefening zelf van de opdrachtgever deelneemt daaronder valt. Het artikel berust op de gedachte dat de eenheid die een onderneming naar buiten vormt, behoort mee te brengen dat een buitenstaander die schade lijdt en voor wie niet is te onderkennen of deze schade is te wijten aan een fout van een ondergeschikte of van een ander die ter uitoefening van het desbetreffende bedrijf werkzaamheden verricht, zich aan deze onderneming kan houden en zich tot deze onderneming kan wenden ter zake van de door hem geleden schade. (HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD7395).
5.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 juni 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL9596) dit nader toegelicht door te overwegen dat weliswaar artikel 6:171 BW onder meer berust op de gedachte dat een buitenstaander veelal niet kan onderkennen of de schade te wijten is aan een fout van een ondergeschikte of van een ander die ter uitoefening van het desbetreffende bedrijf werkzaamheden verricht, maar dat dat niet meebrengt dat de bepaling toepassing zou missen in een geval waarin het de benadeelde duidelijk is dat de schade is veroorzaakt door een fout van een niet-ondergeschikte.
5.5.
Voor de vraag of Liander haar vordering kan baseren op artikel 6:171 BW is derhalve beslissend of de grondboringen zijn verricht ter uitoefening van het bedrijf van IDDS. De door IDDS aan [onderaannemer] uitbestede grondboorwerkzaamheden vormen een zo essentieel onderdeel van het maken van een “rapport betreffende milieukundig bodemonderzoek” dat sprake is van eenheid van onderneming. Uit de titel van het rapport volgt immers dat IDDS zich bezig houdt met het doen van bodemonderzoek. Het verrichten van (het onderhavige) bodemonderzoek is niet mogelijk zonder het doen van grondboringen, getuige ook het door IDDS opgemaakte rapport dat mede op de boorresultaten is gebaseerd. Zonder het doen van de grondboringen, had IDDS het onderhavige rapport niet kunnen opstellen. De grondboringen zijn daarom door [onderaannemer] verricht ter uitvoering van het bedrijf van IDDS. Het bestaan van een eenheid van onderneming wordt bovendien bevestigd door het feit dat IDDS ten tijde van de onderhavige grondboringen één van de vennoten was van [onderaannemer]. IDDS is derhalve op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk voor het handelen van [onderaannemer].
Schade veroorzaakt door derden?
5.6.
Als subsidiair verweer voert IDDS aan dat de beschadiging niet door [onderaannemer], maar door derden is veroorzaakt, die in hetzelfde boorgat AS21 zouden hebben geboord nadat [onderaannemer] op 7 januari 2008 de grondboring had verricht.
5.7.
Dit verweer van IDDS faalt. Liander heeft ter comparitie immers onbestreden aangevoerd dat er volgens de gemeente Katwijk uitsluitend in 2006 in een verderop gelegen terrein grondboringen zijn uitgevoerd, terwijl op de locatie Kanaalpad Zuid-Oost te Rijnsburg uitsluitend door [onderaannemer] grondboringen zijn verricht. Dit volgt ook uit de notitie van de heer [A] van de gemeente Katwijk van 29 juli 2008 (productie 5 bij conclusie van antwoord). Aan de stelling van IDDS dat de schade door derden is veroorzaakt gaat de rechtbank dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij.
5.8.
IDDS heeft voorts aangevoerd dat het feitelijk onmogelijk is dat de beschadigingen van de hoogspanningskabel en de betonplaat door [onderaannemer] zijn veroorzaakt. Volgens IDDS is door de werknemers van [onderaannemer] uitsluitend met een edelmanboor de betonplaat geraakt, waarna de boring is gestaakt op ongeveer 1 meter diepte. Met de edelmanboor was het niet mogelijk om het bij de graafwerkzaamheden op 18 juli 2008 aangetroffen ronde gat in de betonplaat te maken, aldus IDDS.
5.9.
De rechtbank stelt vast dat IDDS erkent dat de locatie waar de beschadiging van de hoogspanningskabel is aangetroffen zich in de buurt bevindt van boorgat AS21, dat ook genoemd wordt in het door IDDS opgestelde rapport. Dit boorgat bevond zich onder een asfaltweg. Voorafgaand aan de werkzaamheden van [onderaannemer] werd op de boorlocatie in opdracht van IDDS door een derde een gat met een doorsnede van 30 cm in het asfalt gevreesd. Oorspronkelijk diende [onderaannemer] in het boorgat AS21 tot een diepte van 2 meter te boren, maar zij stuitte op 1 meter diepte op een betonlaag. Niet in geschil is dat de hoogspanningskabel zich onder het geasfalteerde Kanaalpad Zuid-Oost bevond, terwijl uit de in het geding gebrachte foto’s blijkt dat de aangetroffen beschadiging van de hoogspanningskabel zich eveneens onder het asfalt bevond. Vast staat ook dat uitsluitend in opdracht van IDDS gaten in het asfalt zijn geboord en dat uitsluitend [onderaannemer] grondboringen heeft uitgevoerd in de bodem onder Kanaalpad Zuid-Oost. Nu tijdens de graafwerkzaamheden op 18 juli 2009 een aanzienlijk bodemverontreiniging met olie uit de hoogspanningskabel is aangetroffen, is tevens uitgesloten dat de beschadiging is veroorzaakt door de graafwerkzaamheden op 18 juli 2009. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat de fysieke beschadiging van de hoogspanningskabel is veroorzaakt door c.q. tijdens de grondboringswerkzaamheden van [onderaannemer] in boorgat AS21 op 7 januari 2008. Een andere (aannemelijke) oorzaak voor de beschadigingen is gesteld noch gebleken.
5.10.
Daarmee kan in het midden blijven hoe de fysieke beschadiging daadwerkelijk is ontstaan. Overigens heeft Liander, naar het oordeel van de rechtbank terecht, aangevoerd dat, voor zover er van moet worden uitgegaan dat [onderaannemer] bij de grondboring uitsluitend gebruik heeft gemaakt van een stootijzer en een edelmanboor – hetgeen Liander betwist – ook sprake is van mechanische graafwerkzaamheden in verband waarmee de verplichting bestaat om de in de buurt gelegen leidingen te lokaliseren, hetgeen is nagelaten. Bovendien is door IDDS ter zitting erkend dat je met een edelmanboor “gemakkelijk door puin heengaat” zodat niet valt in te zien waarom dan niet, zoals IDDS stelt, door de betonnen plaat kan worden geboord (met een mooi rond gat tot gevolg). Op basis van de foto’s lijkt de kwaliteit van de betonnen plaat niet zeer groot, hetgeen wordt bevestigd door het feit dat de plaat tijdens het verwijderen verder beschadigd is geraakt. De omstandigheid dat onduidelijk is, hoe de beschadiging precies is ontstaan, komt onder de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van [onderaannemer] en krachtens artikel 6:171 BW voor rekening en risico van IDDS.
5.11.
Gezien het voorgaande, is bewijslevering niet (meer) aan de orde.
Eigen schuld
5.12.
IDDS heeft nog als verweer gevoerd dat de omvang van de schade mede het gevolg is van eigen schuld aan de zijde van Liander. Volgens IDDS heeft Liander na ontdekking van de olielekkage begin juni 2008 zes weken lang geen actie ondernomen door pas op 18 juli 2008 de beschadiging te ontdekken. Liander heeft ter zitting onbestreden gesteld dat wanneer direct actie was ondernomen een zeer kostbare bevriezingsmethode met stikstof moet worden gevolgd, hetgeen tot aanzienlijk hogere schade zou hebben geleid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het eigen schuld verweer van IDDS faalt.
5.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat IDDS jegens Liander aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de door [onderaannemer] veroorzaakte beschadiging van de hoogspanningskabel.
Omvang schade
5.14.
IDDS heeft de omvang van de gevorderde schade bestreden. Nadat Liander bij akte een nadere onderbouwing van de schadecijfers heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat IDDS de omvang van de schade onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Uit het inhoudelijk niet bestreden expertiserapport van Liberty Expertisebureau B.V. volgt dat de plaatselijke hoge grondwaterstand een kostenverhogende factor is geweest bij het herstel. Daardoor moest de hoogspanningskabel omhoog worden gehaald, met als gevolg dat de hoogspanningskabel over een aanzienlijke lengte vrij gegraven moest worden en er ook veel asfalt moest worden verwijderd en hersteld. Dit verklaart de omvang van de kosten voor asfaltering. De, door IDDS eveneens betwiste, omvang van de sanering volgt naar het oordeel van de rechtbank afdoende uit de door Liander overgelegde specificatie van Almad Eco B.V. (verontreinigd olie/water/slib: 26,87 ton, verontreinigde grond: 224,90 ton en asfalt: 5,86 ton). Ook de vordering met betrekking tot de herasfaltering (van € 16.500) is onvoldoende bestreden. Weliswaar heeft IDDS ter zitting gesteld dat de prijs per vierkante meter asfalt € 50,00 bedraagt, maar daarbij is erkend dat dan nog geen rekening is gehouden met de vaste kosten. Tot slot geldt dat – anders dan IDDS stelt – de gevorderde kosten van Liberty Expertisebureau B.V. kwalificeren als kosten in de zin van artikel 6:96 BW en als zodanig voor vergoeding in aanmerking komen.
5.15.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de door Liander gevorderde schade van € 129.051,01 geheel toewijzen.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten
5.16.
Liander vordert tevens wettelijke rente over voornoemd bedrag met ingang van de schadedatum 7 januari 2008. IDDS heeft als verweer gevoerd dat de wettelijke rente pas verschuldigd is nadat zij in verzuim verkeert, hetgeen volgens haar niet het geval is. De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 6:83 sub b BW het verzuim ingeval van onrechtmatige daad terstond intreedt, zodat over de schade wettelijke rente verschuldigd is met ingang van de schadedatum, mitsdien vanaf 7 januari 2008. De door IDDS aangevoerde omstandigheid dat Liander haar volledige schade pas bij brief van 26 maart 2012 heeft geclaimd, maakt dit niet anders, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid.
5.17.
Liander heeft voorst gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, begroot aan de hand van de staffel van rapport Voorwerk II, zal toewijzen.
5.18.
IDDS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Liander worden begroot op:
- dagvaarding € 86,17
- griffierecht 3.715,00
- salaris advocaat
3.552,50(2,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 7.353,67
in de vrijwaringszaak
5.19.
Stejona heeft als primaire verweer gevoerd dat IDDS reeds op 9 september 2004 haar belangen in [onderaannemer] heeft overgedragen aan Nicobo Holding B.V. (hierna: Nicobo), zodat IDDS ten tijde van de grondboringen op 7 januari 2008 geen vennoot meer was. Stejona heeft haar stelling onderbouwd door overlegging van een tweetal brieven van 9 september 2004. Uit deze brieven volgt slechts dat IDDS voornemens is om haar belang in [onderaannemer] over te dragen aan Nicobo, alsmede dat Stejona daarmee akkoord is. IDDS heeft echter onbestreden gesteld dat de overdracht uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, zodat IDDS vennoot is gebleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ten tijde van het schadevoorval op 7 januari 2008 IDDS en Stejona beiden vennoten waren van [onderaannemer].
5.20.
Ter zitting heeft IDDS erkend dat op grond van de onderlinge draagplicht tussen partijen, in hun hoedanigheid van vennoot van [onderaannemer], Stejona uitsluitend gehouden is om 50% van de schade waardoor [onderaannemer] aansprakelijk kan worden gehouden voor haar rekening dient te nemen.
5.21.
Stejona heeft in dit verband nog als verweer gevoerd dat er geen enkele grond bestaat voor verhaal van IDDS op Stejona, nu IDDS en niet [onderaannemer] de veroorzaker van de schade is. Volgens Stejona heeft IDDS de plaats van de boring bepaald en was er ten behoeve van de bewuste grondboring al een gat in het asfalt geboord door een derde toen [onderaannemer] arriveerde en mocht [onderaannemer] er daarom vanuit gaan dat zij zonder nader onderzoek in dit gat mocht boren.
5.22.
IDDS heeft bestreden dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Liander en gesteld dat op haar geen verplichting rustte om zelf contact op te nemen met Liander in verband met de grondboringen. De rechtbank is echter van oordeel dat IDDS daartoe wel gehouden was. IDDS heeft zelf de KLIC-melding gedaan en heeft de kaart gemaakt waarop de boorgaten staan aangegeven. Op grond van de door haarzelf gedane KLIC-melding wist IDDS, althans behoorde zij te weten dat het boorgat AS21 zich in de buurt van de hoogspanningskabel bevond. Op grond van de van Liander ontvangen informatie, zoals weergegeven onder rov. 3.3. en 3.4., was IDDS gehouden om Liander bij de grondboring te betrekken. Door dit na te laten is IDDS jegens Liander aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van een beschadiging van de hoogspanningskabel ten gevolge van de door [onderaannemer] uitgevoerde grondboringen.
5.23.
De rechtbank is van dan ook van oordeel dat sprake is van alternatieve causaliteit als bedoeld in artikel 6:99 BW: zowel op IDDS als [onderaannemer] zijn aansprakelijk voor het ontstaan van de schade. Op hen beiden rustte de verplichting om contact op te nemen met Liander, waarna een toezichthouder de grondboringen door [onderaannemer] had bijgewoond en, naar gevoeglijk mag worden aangenomen, de schade niet was opgetreden, aangezien dan – conform de richtlijnen van Liander – eerst had moeten worden zeker gesteld dat niet (mechanisch) boven de hoogspanningskabel werd geboord.
5.24.
IDDS kan op grond van artikel 6:10 BW j° 6:102 BW verhaal nemen op [onderaannemer]. De onderlinge bijdrageplicht wordt op grond van artikel 6:102 BW j° 6:101 BW vastgesteld naar de mate waarin de aan elk van de aansprakelijke partijen toe te rekenen omstandigheden aan de schade heeft bijgedragen. De rechtbank oordeelt wat dit aangaat als volgt. [onderaannemer] kan – in tegenstelling tot IDDS – naast het niet inschakelen van Liander voorafgaand aan de grondboring, eveneens worden verweten dat zij feitelijk de hoogspanningskabel heeft beschadigd, waarbij zij de beschermende betonplaat heeft doorboord. Daar staat echter tegenover dat het verwijt dat IDDS kan worden gemaakt van het niet inschakelen van Liander – vanwege het feit dat zij de KLIC-melding heeft gedaan en de boorplaatsen heeft bepaald – ernstiger is dan het verwijt dat [onderaannemer] in dit verband kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit tot een onderlinge schuldverdeling van 50/50. [onderaannemer] dient derhalve de helft van de in de hoofdzaak vastgestelde schade te vergoeden. Nu Stejona slechts voor de helft aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die voor rekening van [onderaannemer] dient te komen, betekent dit voor de vrijwaring dat Stejona gehouden is om aan IDDS te betalen een kwart (¼) van hetgeen waartoe IDDS in de hoofdzaak is veroordeeld.
5.25.
De vordering van IDDS omvat de veroordeling van Stejona tot vergoeding van de proceskosten in de hoofdzaak. Het door IDDS in de hoofdzaak gevoerde verweer diende mede ter verdediging van de belangen van Stejona. De proceskosten die in de hoofdzaak voor rekening van IDDS zijn gekomen, moeten, gezien het voorgaande, daarom voor een kwart (¼) door Stejona worden vergoed.
5.26.
Stejona zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de vrijwaring worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van IDDS worden begroot op:
- dagvaarding € 86,17
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 2.928,17

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt IDDS om aan Liander te betalen een bedrag van € 129.051,01, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 7 januari 2008 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt IDDS om aan Liander te betalen een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 21 december 2012 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt IDDS in de kosten van de hoofdzaak en het incident, aan de zijde van Liander tot op heden begroot op € 7.353,67,
6.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
6.6.
veroordeelt Stejona aan IDDS te betalen een kwart (¼) van al hetgeen waartoe IDDS in de hoofdzaak jegens Liander is veroordeeld, waaronder een kwart (¼) van de proceskosten van de hoofdzaak waarin IDDS is veroordeeld, aan de zijde van Liander begroot op € 7.353,67,
6.7.
veroordeelt Stejona in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van IDDS tot op heden begroot op € 2.928,17,
6.8.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2014.