Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres 1],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2081, overweegt de rechtbank verder dat uit het arrest Butt kan worden afgeleid dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders de positie van hun kinderen misbruiken om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de vreemdeling dan wel diens ouders konden - althans hadden moeten - weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven. Uit deze uitspraak volgt verder dat het afhangt van de vraag of en in hoeverre de pleegouders voor hun verblijfsstatus afhankelijk zijn van het verblijfsrecht van het kind, of dit een doorslaggevend element is in het kader van artikel 8 van het EVRM te verrichten belangenafweging. De vraag of, in dit geval, die omstandigheid een doorslaggevend element is, zal de rechtbank beantwoorden in rechtsoverweging 19.
www.dekinderombudsman.nl),
www.unicef.nl)
8 april 2008, nr. 21878/06, en uit jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 22 oktober 2012 (201111522/1), dat daar waar tijdens niet rechtmatig verblijf banden zijn opgebouwd, een verblijfsweigering slechts onder uitzonderlijke omstandigheden in strijd is met artikel 8 van het EVRM.