ECLI:NL:RBDHA:2014:5658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_10189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in belastingzaak met betrekking tot onroerende zaak en schuldovername

In deze zaak heeft eiser, X, beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst inzake de proceskostenvergoeding. Eiser had op 17 december 2013 een beroepschrift ingediend, nadat de inspecteur op 19 maart 2014 had meegedeeld dat hij geheel tegemoet zou komen aan het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft op 30 april 2014 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de hoogte van de proceskostenvergoeding centraal stond. Eiser verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur op het moment van de uitspraak op bezwaar niet kon weten dat deze in een eventuele procedure geen stand zou houden. De rechtbank concludeerde dat de koopprijs voor de onroerende zaak, € 425.000, duidelijk was vermeld in de akte van levering en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigden. De rechtbank kende een forfaitaire proceskostenvergoeding toe van € 974 en droeg de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/10189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2014 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

(gemachtigde: [A]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 17 december 2013 een beroepschrift bij de rechtbank ingediend.
Verweerder heeft op 19 maart 2014 aan eiser meegedeeld geheel tegemoet te zullen komen aan het bezwaar van eiser.
Op 27 maart 2014 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brieven van 4 en 9 april 2014 nadere stukken bij de rechtbank ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014.
Namens eiser zijn verschenen gemachtigde en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C], [D] en [E].

Overwegingen

Feiten
1.
Eiser heeft op 22 mei 2008 de onverdeelde helft van eigendom van de onroerende zaak aan [adres] (hierna: de onroerende zaak) verkregen. Het betreft een bedrijfspand bestemd als restaurant, met erf, parkeerplaatsen en aanhorigheden.
In de akte van levering van 22 mei 2008 staat onder meer vermeldt:
“De koopprijs voor het verkochte bedraagt: vier honderd vijf en twintig duizend euro (EUR 425.000,00)(…)
De hiervoor gemelde koopprijs wordt door koper voldaan doordat koper bij deze verklaart de helft van de op heden openstaande schuld van de heer [F] aan ABN AMRO Bank N.V., doch slechts voor zover deze schuld betrekking heeft op het hiervoor omschreven registergoed aan [adres], te dragen en hiervoor aansprakelijk te zijn onder de voorwaarden en condities zoals nader tussen partijen onderling schriftelijk zal worden overeengekomen. (…)”
2.
Verweerder heeft bij de aanslagregeling het bedrag van de door eiser in zijn aangifte opgenomen afschrijving met betrekking tot de onroerende zaak gecorrigeerd. Verweerder is daarbij uitgegaan van een afschrijvingsbasis van € 425.000 (minus het bedrag dat toerekenbaar is aan de grond). Eiser heeft bij brief van 23 januari 2013 bezwaar tegen de aanslag ingediend. Eiser heeft vervolgens bij brief van 26 februari 2013 een kopie van de in 1 hiervoor vermelde akte van levering, de akte van hypotheek betreffende de onroerende zaak van 8 februari 2005 en een kopie van de rekeningafschriften van de ABN AMRO betreffende die hypotheek aan verweerder overgelegd. In de akte van hypotheek staat onder meer het volgende vermeldt:
“De comparanten verklaarden dat de Hypotheekgever en de Bank zijn overeengekomen dat door de Hypotheekgever ten behoeve van de Bank een recht van hypotheek en een pandrecht wordt verleend op de in deze akte omschreven goederen, tot zekerheid zoals in deze akte omschreven. De Hypotheekgever verklaarde bij deze ten behoeve van de Bank het recht van hypotheek te verlenen tot een bedrag van EEN MILJOEN EURO (€ 1.000.000,00), met rente en kosten, begroot op vierhonderd duizend euro (€ 400.000,00), dus tezamen ten belope van een miljoen vierhonderd duizend euro (€ 1.400.000,00), op elk van de navolgende goederen afzonderlijk voor de gehele som met rente en kosten: [de onroerende zaak] (…)
De Hypotheekgever verklaarde het recht van hypotheek en het pandrecht aan de Bank te verlenen tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen de heer [F] voornoemd, hierna (ook) te noemen: “Schuldenaar”, aan de Bank blijkens haar administratie nu of te eniger tijd mocht blijken verschuldigd te zijn uit hoofde van een rechtsverhouding tussen de Bank en Schuldenaar, (…)”
De hypotheekschuld bedroeg op het moment dat eiser de onroerende zaak kocht € 1.315.217.24. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij als tegenprestatie voor het pand een bedrag van € 657.608,62 als schuld op zich heeft moeten nemen.
3.
Bij brief van 1 augustus 2013 heeft eiser de hierna vermelde emails aan verweerder verstrekt:
- Een email van 20 mei 2008 van de Kandidaat—notaris
“Beste allen,
Bijgaand een aangepaste ontwerpakte van verkoop, koop en levering terzake het een/tweede onverdeeld deel in restaurant [restaurant] (hierna: het “Registergoed”)
(…)
In overleg met de ABN AMRO Bank NV., de heer [F] en [eisers advocaat] zal [eiser] niet hoofdelijk toetreden tot de schuld van de heer [F] bij ABN AMRO Bank N.V. aangezien deze schuld een paraplufinanciering betreft.
De koopsom voor het Registergoed is bepaald op EUR 425.000,—— welke bedrag gelijk is aan het bedrag waarover de heer [F] bij zijn aankoop destijds In 2007 overdrachtsbelasting was verschuldigd. De koopsom zal worden voldaan doordat in de verhouding tussen de heer [F] en [eiser], [eiser] zich zal verbinden om de helft van de schuld van de heer [F] aan ABN AMRO Bank N.V. te dragen en hiervoor aansprakelijk te zijn, doch slechts voor zover deze schuld betrekking heeft op het hiervoor omschreven restaurant.
De nadere voorwaarden en condities van deze draagplicht en aansprakelijkheidstelling zullen door [eisers advocaat] zo spoedig mogelijk in overleg met partijen vastgelegd worden.
Hetgeen op pagina 2 van de ontwerpakte is uitgewerkt.
Verder hebben wij begrepen dat het belastingvoordeel, welk voordeel toekomt aan de heer [F] in verband met een levering binnen 6 maanden na aankoop door partijen onderling voldaan zal worden en niet via onze kwaliteitsrekening.
Overdrachtsbelasting is in beginsel verschuldigd over de koopsom, tenzij het bedrag van de wederprestatie hoger is en/of de waarde in het economisch verkeer van het Registergoed hoger is. Wij gaan er alsnog vanuit dat inzake de onderhavige levering van het Registergoed overdrachtsbelasting verschuldigd is over de koopsom ad EUR 425,000,—— en er dus geen overdrachtsbelasting aan de belastingdienst voldaan hoeft te worden aangezien voor het totale bedrag een beroep op de vrijstelling van artikel 13 Wet op de Belastingen van rechtsverkeer gedaan kan worden. Indien de belastingdienst naderhand van mening is dat of i) de waarde van de geleverde tegenprestatie of ii) de waarde in het economisch verkeer van het Registergoed meer bedraagt dan 425.000 euro en over dit meerdere bedrag overdrachtsbelasting ïs verschuldigd, zal de belastingdienst dit bedrag naheffen bij [eiser] en komt dit voor rekening van [eiser],
Graag verneem ik van u of u akkoord bent met het hiervoor gestelde en de aangepaste ontwerpakte. (…)”
- Een email van 21 mei 2008 van de advocaat van eiser aan eiser:
“Geachte [eiser],
Er was even wat onduidelijkheid over het al dan niet door u toetreden tot de schuld van [F] bij de ABN-AMRO bank N.V. Dit hield verband met het feit dat deze schuld een paraplufinanciering betreft, dat wil zeggen het gaat om een schuld die meer is dan de schuld die verband houdt met [restaurant] en waarvoor meerdere hypothecaire zekerheden zijn afgegeven. Als u tot die paraplufinanciering zou toetreden zou u voor een groter bedrag aansprakelijk zijn dan hetgeen afgesproken is en dat is uiteraard niet de bedoeling.
Zoals besproken bedraagt de aan het onderhavige registergoed, beter bekend als [restaurant], verbonden financiering een bedrag van ruim € 1.400.000, verder in het kader van de uitwerking te fixeren op € 1.400.000, waarvoor u beiden uitgaande van de gemeenschappelijke eigendom hoofdelijk aansprakelijk bent. Uiteraard geldt hiervoor dat terzake nog een afzonderlijke overeenkomst moet worden opgesteld waarin bepaald is wat de financieringsvoorwaarden zijn, voor welke periode die geldt en wat er gebeurt bij aflossing en/of verkoop.
Uitgangspunt voor nu is dat er overeenstemming bestaat over het feit dat de op het registergoed rustende lening een bedrag bedraagt van € 1.400.000 waarvoor u naast [F] als mede-eigenaar mede aansprakelijk bent waarbij uitgangspunt is dat de over deze lening verschuldigde rente en aflossing betaald wordt uit de huurinkomsten en dat hetgeen eventueel overblijft tussen partijen gelijkelijk verdeeld wordt. De rente is gelijk aan de (gunstige) rente die [F] thans betaalt in het kader van de paraplufinanciering. Als het pand op enig moment verkocht mocht worden dan betekent dat uiteraard dat eerst de lening ad € 1.400.000 wordt afgelost, waarna het meerdere na aftrek van de kosten tussen partijen gelijkelijk zal worden verdeeld.
Ik heb begrepen, dat wil zeggen van de notaris en van [F], dat dit verder voor zich spreekt en het u ook duidelijk (wij spraken hier ook al telefonisch over) is, maar ik zou het toch op prijs stellen indien u mij een korte bevestiging zou willen doen toekomen teneinde hierover geen enkel misverstand te hebben. (…)”
- Een email van 21 mei 2008 van eiser aan zijn advocaat (in reactie op voorgaande email):
“” Kennis genomen van uw email. Een en ander is accoord,
Met vriendelijke groet,
[eiser]”
4.
Verweerder heeft met dagtekening 5 november 2013 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
5.
Op 24 januari 2014 heeft de notaris een ‘Rectificatie akte van akte van verkoop, koop en levering ingeschreven op 22 mei 2008 (…)’ opgemaakt. In deze akte staat onder meer vermeldt:
"Wederprestatie
6.
Eiser heeft op 27 januari 2014 de akte van rectificatie aan verweerder per email gestuurd.
7.
Eiser diende uiterlijk 17 februari 2014 zijn beroep te motiveren.
8.
Bij email van 19 maart 2014 heeft verweerder eisers gemachtigde geïnformeerd dat hij aan het bezwaar tegemoet zal komen. Bij brief van 27 maart 2014 heeft verweerder de rechtbank hierover geïnformeerd.
Geschil
9.
In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding.
10.
Partijen hebben de rechtbank verzocht enkel uitspraak te doen over de (hoogte van) de proceskostenvergoeding. Eiser stelt dat gezien de hoogte van de door hem gemaakte kosten en vanwege het feit dat alle relevante informatie reeds in de bezwaarprocedure bij verweerder voor handen was (met name de email van zijn advocaat van 21 mei 2008) niet kan worden volstaan met een forfaitaire proceskostenvergoeding. Volgens eiser heeft verweerder willens en wetens gepersisteerd in een onjuist standpunt. Voorts stelt eiser dat verweerder misbruik van procesrecht heeft gemaakt door na toezending van de rectificatie-akte niet adequaat te reageren met als gevolg dat eiser aanvullende kosten heeft moeten maken. Eiser verzoekt om een vergoeding van € 13.061,82 voor kosten gemaakt voor de bezwaar- en beroepsprocedure, waaronder € 2.237 aan notariskosten voor de akte van rectificatie (zie 5 hiervoor).
Beoordeling van het geschil
11.
Gelet op hetgeen hiervoor in 8 is overwogen, is het beroep gegrond en heeft eiser recht op een proceskostenvergoeding. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden of indien verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (zie Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975 en Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802).
12.
Niet gezegd kan worden dat verweerder een verwijt treft in bovenbedoelde zin.
Op het moment dat verweerder uitspraak op bezwaar deed was het naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk dat die uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. In de in 1 vermelde akte stond immers duidelijk vermeld dat de koopprijs voor de onroerende zaak € 425.000 bedroeg. Uit het gedeelte in die akte “
De hiervoor gemelde koopprijs wordt door koper voldaan doordat koper bij deze verklaart de helft van de op heden openstaande schuld van de heer [F] aan ABN AMRO Bank N.V. doch slechts voor zover deze schuld betrekking heeft op het hiervoor omschreven registergoed aan de [adres], te dragen en hiervoor aansprakelijk te zijn onder de voorwaarden en condities zoals nader tussen partijen onderling schriftelijk zal worden overeengekomen.”en de door eiser in de bezwaarfase overige overgelegde stukken hoefde verweerder niet te concluderen dat de tegenprestatie, in plaats van € 425.000, € 657.608,62 bedroeg. Weliswaar bleek uit die stukken dat de helft van genoemde schuld € 657.608,62 bedroeg, maar hieruit viel niet af te leiden dat partijen hadden afgesproken dat eiser dit gedeelte van de schuld zou overnemen als tegenprestatie voor de onroerende zaak. Bovendien heeft eiser, zoals verweerder ook - onweersproken - heeft verklaard, kennelijk in zijn aangifte overdrachtsbelasting eveneens een bedrag van € 425.000 vermeld. De rechtbank merkt hierbij op dat die belasting wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak, waarbij de waarde ten minste gelijk is aan die van de tegenprestatie (art. 9, lid 1 Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970).
13.
Dat eiser als mede-eigenaar mede aansprakelijk zou worden voor de schuld, dat eiser en verkoper hebben afgesproken dat de over de lening verschuldigde rente en aflossing betaald wordt uit de huurinkomsten van de onroerende zaak en dat hetgeen eventueel overblijft tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld (zie de geciteerde email van 21 mei 2008 van eisers advocaat hiervoor), maakt het in 12 opgenomen oordeel van de rechtbank niet anders. Dat eiser het bedrag van € 657.608 als schuld in zijn balans heeft opgenomen, maakt dit evenmin anders. Eerst nadat de gerectificeerde akte van 24 januari 2014 was opgemaakt, is duidelijk geworden dat eiser en verkoper hebben afgesproken dat eiser als wederprestatie voor de verkrijging van de onverdeelde helft van eigendom van de onroerende zaak een schuld tot een bedrag van € 657.608,62 op zich heeft genomen. Dat de leveringsakte van mei 2008 een omissie bevat, zoals ook gesteld in eisers pleitnota, komt voor rekening en risico van eiser. Een en ander leidt er in ieder geval niet toe dat gesteld kan worden dat verweerder heeft gepersisteerd in een onhoudbaar standpunt.
14.
Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat verweerder pas op 19 maart 2014 aan het bezwaar is tegemoetgekomen evenmin een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit die vergoeding van de integrale kosten van de motivering van het beroepschrift rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld door niet vóórdat eisers gemachtigde kosten moest maken voor de motivering van het beroepschrift aan het bezwaar tegemoet te komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder eerst op 27 januari 2014 de akte van rectificatie heeft ontvangen en dat de motivering van het beroepschrift uiterlijk 17 februari 2014 bij de rechtbank diende te worden ingediend. Verweerder heeft verklaard dat hij onder meer met vakantie is geweest en druk is geweest met de overdracht van Leiden naar Den Haag. Mede gelet op deze verklaring acht de rechtbank het niet dermate onzorgvuldig dat verweerder niet binnen 3 weken na ontvangst van de akte van rectificatie tegemoet is gekomen aan eisers bezwaar, ondanks dat eisers gemachtigde een paar keer een herinnering heeft gestuurd. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat eisers gemachtigde verweerder pas op vrijdag 14 februari 2014 om 16.12 uur (per email) heeft geïnformeerd over het feit dat hij die maandag daarop het beroep diende te motiveren.
15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank geen reële maar een forfaitaire kostenvergoeding toekennen op de voet van het Besluit. De te vergoeden kosten zijn voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). De kosten voor de gerectificeerde akte komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toe te kennen, nu eiser hierom niet heeft gevraagd voordat verweerder uitspraak op bezwaar deed.
De rechtbank ziet voorts aanleiding het door eiser betaalde griffierecht van € 44,- te (laten) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974, te betalen aan eiser; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014.
chter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.