ECLI:NL:RBDHA:2014:4738
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B. Molenaar
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing visa-aanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken
In deze zaak hebben eisers, van Sri Lankaanse nationaliteit, op 27 juni 2013 aanvragen ingediend voor de afgifte van visa voor kort verblijf. De aanvragen zijn op 15 juli 2013 door de Visadienst afgewezen. Tegen deze afwijzing hebben eisers op 7 augustus 2013 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 10 januari 2014 kennelijk ongegrond verklaard. Vervolgens hebben eisers op 5 februari 2014 een formulier ‘Verzoekschrift/beroepschrift’ ingediend, waarin zij aanvankelijk een verzoek om een voorlopige voorziening aanvroegen. De rechtbank heeft echter, gezien de ondeskundigheid van de indiener en de strekking van het geschrift, het verzoek als beroepschrift aangemerkt.
Tijdens de zitting op 26 maart 2014 hebben eisers hun standpunt verduidelijkt en aangegeven dat zij geen voorlopige voorziening wensen, maar dat het formulier als beroepschrift moet worden beschouwd. De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Verweerder stelde dat eisers niet-ontvankelijk verklaard moesten worden omdat zij geen beroepsgronden hadden aangevoerd. De rechtbank oordeelde echter dat de eisers impliciet beroepsgronden hadden aangevoerd door te stellen dat verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat het voornemen van eisers om Nederland vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers de gronden van bezwaar als beroepsgronden hebben willen aanvoeren. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsregel in de weg staat om deze gronden ter zitting aan te voeren, mits dit niet in strijd is met de goede procesorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers niet voldoende hebben onderbouwd waarom de eerdere gronden van bezwaar ten onrechte zijn gepasseerd. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. B. Molenaar, rechter, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2014.