201003167/1/R2.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hemrik, gemeente Opsterland,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie),
verweerder.
Bij besluit van 23 december 2009, kenmerk PDN/2009-016, heeft de minister het gebied Wijnjeterper Schar aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2011, waar [appellant], bijgestaan door [gemachigde] en mr. E.T. Stevens, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk en dr. F.C.J.M. Roozen, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998), voor zover hier van belang, wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstelling behoren in ieder geval:
b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, voor zover hier van belang, kent, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit, genomen krachtens hoofdstuk III van de Nbw 1998, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, het orgaan dat dat besluit heeft genomen of geacht wordt te hebben genomen, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Het Natura 2000-gebied Wijnjeterper Schar (hierna: het Natura 2000-gebied) ligt in de provincie Fryslân en behoort tot het grondgebied van de gemeente Opsterland. Het gebied bestaat grotendeels uit dekzandlandschap. Het gebied wordt daarnaast gekarakteriseerd door droge en natte heiden, heischraal grasland en kleine zeggenvegetaties. Het gebied is ongeveer 170 hectare groot.
2.3. [appellant] exploiteert een melkveehouderij op een afstand van ongeveer 1200 meter van het Natura 2000-gebied. Hij vreest dat hij door de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied wordt beperkt in zijn bestaande bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Hij stelt schade te lijden en voert aan dat het besluit onvoldoende voorziet in schadeloosstelling.
2.3.1. De minister stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 november 2000, no. C-371/98 (First Corporate Shipping), op het standpunt dat bij de aanwijzing van het gebied slechts ecologische overwegingen een rol mogen spelen. Ten aanzien van de schadevergoedingsregeling van artikel 31 van de Nbw 1998 stelt de minister dat deze regeling voldoende compensatiemogelijkheden biedt.
2.3.2. [appellant] heeft eerst ter zitting het standpunt ingenomen dat geen ecologische gronden bestaan het gebied aan te wijzen vanwege de doorkruising hiervan door de N381. Geen rechtsregel verbiedt dat na afloop van de voor het indienen van beroepsronden gestelde termijn alsnog nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van de processuele rechtszekerheid, de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. De Afdeling is van oordeel dat de beroepsgrond van [appellant] dat geen ecologische gronden bestaan het gebied aan te wijzen, in strijd is met de goede procesorde. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, vanwege de inhoudelijke complexiteit van deze beroepsgrond, het voor de staatssecretaris niet mogelijk was hierop op passende wijze te reageren. [appellant] heeft voorts geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk was deze beroepsgrond eerder in beroep aan te voeren. Overigens heeft de staatssecretaris ter zitting in algemene zin toegelicht dat het prioritaire habitattype heischrale graslanden en het habitattype blauwgraslanden, waarvoor het gebied is aangewezen, belangrijk zijn voor het behalen van de nationale instandhoudingsdoelstellingen.
2.3.3. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de minister bij het bestreden besluit niet of onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bedrijfsbelangen, wijst de Afdeling erop dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij een aanwijzingsbesluit als het onderhavige uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken kunnen worden bij de begrenzing van het gebied. Geen rekening mag worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (HvJ EG 7 november 2000, no. C-371/98, Jur. 2000, p. I-9249 (First Corporate Shipping), overwegingen 16 en 25). Voor zover [appellant] betoogt dat eventuele gevolgen voor zijn bedrijfsvoering reden hadden moeten zijn niet over te gaan tot aanwijzing, wijst de Afdeling erop dat, nu Wijnjeterper Schar door de Commissie tot gebied van communautair belang is verklaard, op grond van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn de verplichting bestond over te gaan tot aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin van die richtlijn.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat onvoldoende is voorzien in schadeloosstelling, overweegt de Afdeling dat artikel 31, eerste lid, van de Nbw 1998, een regeling bevat voor vergoeding van schade die belanghebbenden lijden of zullen lijden als gevolg van een besluit genomen krachtens hoofdstuk III van die wet. Artikel 10a maakt deel uit van dat hoofdstuk, zodat eventuele schade als gevolg van het bestreden besluit valt onder het bereik van de in artikel 31 opgenomen schadevergoedingsregeling. Toepassing van deze regeling valt buiten het kader van de onderhavige procedure, zodat mogelijke vergoeding van schade als gevolg van het bestreden besluit en de gestelde onvolledigheid hiervan thans niet ter beoordeling staan.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011