In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, omdat zij wilde verblijven bij haar echtgenoot, referent, die asiel had aangevraagd in Nederland. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van het geldende beleid, omdat referent haar tijdens zijn asielprocedure niet had genoemd. Dit was een vereiste volgens de Vreemdelingenwet 2000, die stelt dat de hoofdpersoon zijn gezinsleden moet noemen tijdens de asielprocedure om aan te tonen dat zij feitelijk tot zijn gezin behoren.
De rechtbank nam de feiten als vaststaand aan, waaronder het huwelijk van eiseres en referent in Israël voordat referent naar Nederland kwam. Ondanks het huwelijk, oordeelde de rechtbank dat de relatie niet aannemelijk was gemaakt, omdat referent tijdens zijn asielprocedure had verklaard nooit gehuwd te zijn geweest. De rechtbank concludeerde dat de eis van het beleid, dat de hoofdpersoon zijn gezinsleden moet noemen, niet kennelijk onredelijk was en dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres terecht was.
Eiseres voerde aan dat de gezinsband was ontstaan voordat referent naar Nederland was gekomen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om aan de voorwaarden te voldoen. Ook het beroep op de gezinsherenigingsrichtlijn van de Europese Unie werd afgewezen, omdat deze richtlijn niet leidde tot een uitbreiding van de kring van personen die onder artikel 29 van de Vreemdelingenwet vallen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.