In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en de toekenning van proceskostenvergoedingen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en boetes die door de verweerder waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de navorderingsaanslagen en boetes zijn vastgesteld conform een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst tussen partijen. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslagen niet te hoog waren vastgesteld en dat de proceskostenvergoedingen voor de bezwaarfases op goede gronden waren vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep betreffende de navorderingsaanslag voor het jaar 2007 niet-ontvankelijk en de overige beroepen ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in de beroepsfase. De rechtbank heeft ook de verzoeken om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de bezwaarschriften. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.