3De rechtbank overweegt dat de brief van 3 februari 2011 dient te worden beschouwd als (gedeeltelijk) besluit op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 25 juni 2010. Verweerder heeft in navolging van het advies van de commissie - waarin met het oog op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 6 januari 2005, LJN: AS2575, en 17 februari 2005, LJN: AS6582) is geoordeeld dat eiser weliswaar op zijn tekortschietend functioneren is gewezen, maar niet in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren - het voornemen uitgesproken om eiser alsnog een verbeterkans te bieden door hem aan te stellen als [functie 2]. Dit heeft geleid tot het besluit van 5 juli 2011, houdende de betreffende aanstelling, waarin een bezwaarclausule is vermeld als ware hier sprake van een primair besluit. Verweerder heeft hiermee miskend dat de bezwaarschriftprocedure is bedoeld als een volledige bestuurlijke heroverweging waarbij rekening dient te worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden. Indien naar aanleiding van het bezwaar alsnog tot de conclusie wordt gekomen dat een verbeterkans moet worden geboden, dan dient de omvang daarvan bij het initiële besluit op bezwaar te worden meegewogen. Van omstandigheden die nopen tot een uitzondering op de regel dat een heroverweging van een besluit niet in afzonderlijke besluiten op bezwaar mag worden gedaan is geen sprake. De door verweerder toegepaste getrapte wijze van besluitvorming verdraagt zich derhalve niet met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb. Nu de heroverweging door verweerder onvolledig is geweest, komt het besluit van 3 februari 2011 voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb.
Omtrent de gevolgen van deze vernietiging overweegt de rechtbank als volgt.
In de periode 2003 tot 2009 zijn voortgangs- en functioneringsgesprekken gevoerd met eiser. Aandachtspunt was voornamelijk de verhoging van de productiviteit.
Tijdens de functioneringsgesprekken met eiser op 8 oktober 2009 en 11 januari 2010 is het functioneren van eiser besproken. De werkhouding van eiser wordt omschreven als passief en niet geïnteresseerd. De prestaties van eiser liggen onder de maat, hij loopt achter met zijn schriftelijk werk en communiceert matig. Dossiers worden niet compleet ingeleverd en eiser moet meerdere keren door de coördinator worden gemaand om zijn processen-verbaal op orde te maken. De productiviteit van eiser moet hoger. De studenten die door eiser worden begeleid zijn niet tevreden over zijn rol als coach. Geconstateerd is voorts dat eiser sleutels van de voertuigen na de dienst in zijn zakken laat zitten.
Eiser heeft zijn gebrek aan enthousiasme erkend, maar weet niet of dit komt door zijn rugklachten dan wel doordat hij al dertig jaar in de surveillance werkt. Met eiser is afgesproken dat hij zich gaat oriënteren op loopbaanmogelijkheden en functieverandering. Voorts zal hij zich wenden tot de bedrijfsarts. Vervolgens worden ook nog niet adequaat verwerkte documenten in eisers afgesloten kast aangetroffen.
De rechtbank volgt de overwegingen van de commissie in haar advies van 14 december 2010 dat, in het licht van voorgaande feiten en omstandigheden, sprake was van tekortschietend functioneren, op het gebied van productiviteit zelfs structureel. Verweerder heeft dus kunnen concluderen dat eiser niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie zijn vereist. Er bestonden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het disfunctioneren van eiser een medische oorzaak had. Het bestaan van concrete aanwijzingen als vorenbedoeld rechtvaardigt echter nog niet zonder meer een ongeschiktheidsontslag. Daartoe is in het algemeen vereist dat de betrokken ambtenaar concreet met de verweten tekortkomingen is geconfronteerd op een zodanige wijze dat redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat bij gebreke van verbetering ontslag dreigde en op een zodanig tijdstip dat hij nog een reële kans had om de gewenste verbetering in zijn functioneren tot stand te brengen. In het geval van eiser ligt dit niet anders.
Verweerder heeft, in het voetspoor van het advies van de Bezwarenadviescommissie, in het besluit op bezwaarschrift besloten om eiser een mogelijkheid tot verbetering te bieden door middel van een nieuwe aanstelling. In een ongetrapte besluitvorming had verweerder eiser deze mogelijkheid echter moeten bieden door het primaire ontslagbesluit te herroepen en eiser alsnog, in zijn functie, of in onderling overleg in een andere functie, de vereiste verbetermogelijkheid te bieden. Aan de vereisten voor een rechtmatig ongeschiktheidsontslag was immers niet voldaan.
Gegeven deze overwegingen zal de rechtbank, doende wat verweerder had moeten doen, het primaire ontslagbesluit van 25 juni 2010 herroepen.
Tevens vernietigt de rechtbank, op grond van het bepaalde in artikel 8:72, tweede lid, van de Awb, het besluit van 5 juli 2011 waarbij eiser ingaande 1 september 2011 is aangesteld als [functie 2] voor 32 uur per week, het besluit van 13 september 2012 waarbij de beëindiging van het dienstverband per 2 augustus 2010 alsnog in stand is gelaten, en het besluit van 18 oktober 2012 waarbij het besluit op bezwaarschrift van 3 februari 2011 is gewijzigd.
Aldus herleeft de situatie zoals die was voor 25 juni 2010, te weten die van een politieambtenaar die ongeschikt kan worden geacht voor het door hem beklede ambt, anders dan door ziels- of lichaamsgebreken, maar ten aanzien van wie niet aan alle voorwaarden voor het verlenen van ontslag op die grond was voldaan.
Verweerder zal zich voor de vraag gesteld zien of thans wel is voldaan aan de voorwaarden om tot het verlenen van ontslag wegens ongeschiktheid over te gaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag, ten overvloede, en op basis van de thans bekende feiten en omstandigheden, bevestigend.
Hierbij acht de rechtbank van belang dat alle inspanningen van beide partijen om een verbeterkans voor eiser te creëren er uiteindelijk niet toe hebben geleid dat eiser daadwerkelijk een functie bij de politie is gaan uitvoeren. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat het verweerder vanwege het ontbreken van een verbeterkans nog altijd niet vrijstaat het ambtelijk dienstverband met eiser te beëindigen.
De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 2.435,--, te weten 4,5 punten voor het bezwaarschrift (1), verschijnen hoorzitting (1), het beroepschrift (1), verschijnen twee zittingen in beroep (1,5), waarde per punt € 487,-- bij een zaak van gemiddeld gewicht.
Verweerder heeft evenwel bij besluit van 13 september 2012 een proceskostenvergoeding toegekend, te weten 2 punten voor het bezwaarschrift (1) en verschijnen hoorzitting (1) met een waarde per punt € 437,--, in totaal € 874,--.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 2.435,-- min € 874,--, in totaal € 1.561,--.