ECLI:NL:RBDHA:2014:2267
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Gerechtelijke vaststelling van vaderschap in internationale context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man over een minderjarige, geboren in Singapore. De vrouw, die de moeder van de minderjarige is, heeft het verzoek ingediend, waarbij de man als de biologische vader wordt aangeduid. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een DNA-onderzoek dat de man als de biologische vader identificeert. De vrouw en de man hebben sinds 2010 een relatie en wonen sinds november 2012 samen in Singapore. De minderjarige is niet erkend en de man staat op de Singaporese geboorteakte vermeld als vader.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de vrouw aanvoert dat het vaderschap naar Nederlands recht moet worden vastgesteld, de toepasselijke wetgeving in deze zaak het Singaporees recht is. De rechtbank oordeelt dat er geen noodtoestand is die rechtvaardigt dat het Nederlands recht wordt toegepast, aangezien de mogelijkheid van erkenning onder Nederlands recht voldoende bescherming biedt voor de familierechtelijke band tussen de man en de minderjarige. De rechtbank wijst erop dat de man bereid is de minderjarige te erkennen, wat de juridische band tussen hen kan vestigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen, met de overweging dat de juridische situatie in overeenstemming kan worden gebracht met de feitelijke situatie door middel van erkenning, en dat er geen noodzaak is voor een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap naar Nederlands recht. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.