ECLI:NL:RBDHA:2014:16957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
AWB 13 / 19784, AWB 13 / 19788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Iraanse eisers die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de aanvragen op 3 juli 2013 had afgewezen, omdat de verklaringen van de eisers over hun bekering tot het christendom niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de gedragslijn van de staatssecretaris gevolgd, waarbij vragen werden gesteld over de motieven en het proces van bekering, de betekenis van het geloof voor de eisers, en hun kennis van het christendom. De rechtbank concludeert dat de eisers onvoldoende overtuigend hebben verklaard over hun bekering en dat er geen positieve overtuigingskracht uitgaat van hun relaas. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers niet tijdig hun identiteit en nationaliteit hebben aangetoond, wat hen in de weg staat om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van hun asielaanvraag door de staatssecretaris standhoudt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: 1) AWB 13 / 19784
2) AWB 13 / 19788
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2014 in de zaken tussen

1.[eiseres], eiseres,

2.[eiser], eiser,

gezamenlijk aan te duiden als eisers,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 3 juli 2013 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de (onderscheiden) aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), afgewezen.
Tegen deze besluiten is namens eisers beroep ingesteld door mr. P.J.T. de Kan, advocaat te Heythuysen. De gronden waarop de beroepen berusten zijn ingediend bij brieven van 12 september 2012 en aangevuld bij brieven van 1 november 2013 en 26 november 2013.
Verweerder heeft de stukken die betrekking hebben op de zaken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Lemmen, advocaat te Heythuysen, die waarnam voor de gemachtigde van eisers. Als tolk was [naam tolk] aanwezig.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Talsma, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Overwegingen
1.
Eiser, geboren op [geboortedatum 1], en eiseres, [geboortedatum 2], bezitten beiden de Iraanse nationaliteit. Zij hebben op 15 januari 2013 de hierboven genoemde aanvragen ingediend. Aan deze aanvragen hebben zij het volgende relaas ten grondslag gelegd.
2.
Eiser en eiseres waren reeds zes jaar getrouwd maar konden geen kinderen krijgen. Op een dag, eind juni 2012, kwam er een vrouw, genaamd [naam], in de winkel van eiser. Eiser verkocht onder andere covers voor mobiele telefoons. Toen [naam] zich voorover bukte om een cover te pakken, zag eiser dat zij een ketting met een kruisje aan haar nek had hangen. Eiser vroeg daarop of zij een christen was. Zij antwoordde bevestigend. Eiser vroeg haar vervolgens of zij iets over haar religie kon vertellen. Zij raadde daarop eiser aan een bepaalde film over Jezus te kijken en gaf aan eiser haar telefoonnummer. Eiser heeft vervolgens deze film met eiseres gekeken. De daaropvolgende nacht droomde eiseres over Jezus die haar zei dat zij een kind zou krijgen. De volgende dag belde eiseres naar [naam]. [naam] zei haar dat het beter was om contact via sms te hebben. Eiseres vertelde via sms vervolgens wat er was gebeurd. [naam] nodigde eisers daarop uit voor een bijeenkomst in een huiskerk op 6 juli 2012. Op deze dag kreeg eiseres ’s middags een hormoonspuit om de kans op zwangerschap te vergroten.
’s Avonds gingen eisers naar de bijeenkomst in de huiskerk. Tijdens deze bijeenkomst werd aan eisers het verlossingsgebed voorgedragen. Dit zien eisers als het moment van hun bekering. Eisers gingen vervolgens elke maand naar de bijeenkomst in de huiskerk. Een maand na de eerste bijeenkomst kwam eiseres erachter dat zij zwanger was. Eind oktober 2012 kwamen er vervolgens mannen bij het huis van eisers aan de deur om te zeggen dat zij hun schotelantenne moesten wegdoen. Eiseres deed de deur open, maar zei tegen de mannen dat zij nog even moesten wachten zodat eiser kon komen. Zelf was zij niet juist gekleed. De mannen duwden hierop de deur hard open, waardoor deze tegen eiseres aankwam en eiseres op de grond viel. Toen eiser eraan kwam om zijn vrouw te helpen, dachten de mannen dat hij wilde vechten en namen hem mee. Een dag later werd eiser weer vrijgelaten. Ondertussen was eiseres in het ziekenhuis terechtgekomen en had zij een miskraam gehad. Eisers gingen vervolgens op 9 november 2012 naar de volgende huiskerkbijeenkomst. Aan het einde van deze bijeenkomst riep iemand die op de uitkijk stond dat er agenten aankwamen. Eisers zijn toen via het balkon naar het huis van de buren gevlucht. Zij zeiden tegen de buren dat zij op een feestje waren en dat de politie was binnengevallen. Deze buren gaven eisers kleding zodat zij onopvallend naar buiten konden gaan. Hierna is eiser via een vriend, genaamd [naam 2], in contact gekomen met een reisagent en zijn eisers na het regelen van de reis uit Iran vertrokken.
3.
Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000. Eisers zijn op 6 december 2012 Nederland ingereisd, maar hebben zich vervolgens, zonder verschoonbare reden hiervoor, pas op 10 december 2012 bij de Nederlandse autoriteiten gemeld met de onderhavige aanvraag. Daarnaast hebben eisers toerekenbaar onvoldoende documenten overgelegd ter staving van hun identiteit en nationaliteit. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder heeft daartoe overwogen dat van de verklaringen van eisers over hun bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende problemen geen positieve overtuigingskracht uitgaat en dat deze zodoende niet geloofwaardig zijn. Ook worden de door eisers afgelegde verklaringen aangaande de gebeurtenis van de inval in de woning van eisers, waarbij eiseres ten val kwam en eiser werd meegenomen, door verweerder niet gevolgd.
4.
Eisers kunnen zich met deze besluiten niet verenigen en betogen onder meer dat verweerder hen ten onrechte tegenwerpt dat zij zich niet onverwijld hebben gemeld na hun inreis in Nederland. Daarnaast zijn eisers van mening dat verweerder hen ten onrechte het ontbreken van documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit tegenwerpt. De documenten van eisers zaten in een koffer in de auto van de reisagent en zij gingen ervan uit dat de reisagent nog zou terugkeren. Dit gebeurde echter niet. De koffer is min of meer gedwongen achtergebleven in de auto. Eisers waren geheel afhankelijk van de reisagent. Nu eisers alle documenten die van belang zouden kunnen zijn hebben meegenomen uit Iran en deze buiten hun schuld bij de reisagent zijn achtergebleven, kan het ontbreken van deze documenten niet aan hen worden toegerekend.
5.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1° doodstraf of executie;
2° folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3° ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
6.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
7.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
8.
Het beleid ter zake het toerekenbaar ontbreken van documenten is neergelegd in onderdeel C2/6.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000). Hierin is vermeld dat voor de beoordeling van een asielaanvraag de volgende elementen, en dus documenten die dit onderbouwen, van belang zijn:
- de identiteit van de asielzoeker;
- de nationaliteit van de asielzoeker;
- de reisroute van de asielzoeker;
- het asielrelaas van de asielzoeker.
9.
In onderdeel C2/6.2.3 van de Vc 2000 is voorts bepaald dat indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat sprake is van ‘het toerekenbaar ontbreken van documenten’. In dat geval kan artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 worden tegengeworpen.
10.
Als zich de omstandigheid voordoet, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000, mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels (onderdeel C1/3 van de Vc 2000), in het relaas van de vreemdeling, om het geloofwaardig te achten, geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
11.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan eisers het ontbreken van documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit heeft kunnen tegenwerpen. Hierbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat eisers meerdere documenten, zoals een identiteitskaart en een nationale kaart, in een koffer hebben gedaan die zij hebben afgestaan aan de reisagent. De omstandigheid dat eisers niet wisten dat de reisagent hen zou verlaten en de documenten mee zou nemen, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat consequentie van de keus van eisers de documenten aan de reisagent af te staan voor eigen rekening en risico komt. Het feit dat eisers afhankelijk waren van de reisagent maakt dit niet anders, nu dit niet af kan doen aan de eigen verantwoordelijkheid van eisers voor de onderbouwing van het asielrelaas. Het is niet gebleken dat eisers niet zelf over de documenten konden beschikken. Bij de beoordeling van de toerekenbaarheid voor het afgeven aan en het laten innemen van documenten door de reisagent, is van doorslaggevend belang of de reisagent hierbij dwang heeft gebruikt. In de onderhavige zaak is daarvan naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze kunnen blijken. Daarbij merkt de rechtbank op dat eisers, daargelaten of Nederland de beoogde eindbestemming van de reis was, wel reeds op een plek gearriveerd waren waar zij bescherming konden vragen aan de autoriteiten. Dit had van eisers verwacht mogen worden. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 8 april 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC9690) en van 14 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU1278).
12.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 aan eisers kunnen tegenwerpen en moet derhalve reeds hierom van het asielrelaas van eisers, om dit geloofwaardig te achten, een positieve overtuigingskracht uitgaan. De rechtbank ziet daarom aanleiding buiten beoordeling te laten of verweerder tevens aan eisers het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en c, van de Vw 2000, heeft kunnen tegenwerpen.
13.
Voorts betogen eisers dat verweerder hun asielrelaas en bekering ten onrechte ongeloofwaardig acht. Verweerder stelt ten onrechte dat eisers bij de reis gebruik gemaakt zouden hebben van hun eigen authentieke paspoorten. De bij de reis gebruikte paspoorten waren vervalst en eisers zijn nooit vóór 29 november 2012 in het bezit geweest van paspoorten. In Iran kan alles tegen betaling gemaakt worden. De handtekeningen en shenasnameh-nummers van eisers kunnen op de paspoorten terecht zijn gekomen doordat eisers bij de overdracht van hun woning aan de reisagent beiden een handtekening hebben gezet en de shenasnameh-nummers hebben opgegeven. Op deze manier kan de reisagent aan deze informatie zijn gekomen. Voorts stellen eisers dat de manier waarop zij zijn bekeerd niet bevreemding wekkend kan worden geacht. Zij hebben uitgelegd dat zij niet bewust hebben gekozen voor het christendom en dat zij niet actief op zoek waren naar een andere religie. Er was sprake van een passieve bekering. Eiser had ook in plaats van [naam] iemand anders kunnen tegenkomen van een willekeurig ander geloof. Het feit is dat eisers eerst hun geloof in de islam hebben laten vallen en dat zij pas later zijn bekeerd tot het christendom. Hierbij speelt mee dat in Iran niet vrijelijk kan worden beschikt over informatie over andere religies. Iedereen komt op zijn eigen manier in aanraking met het christendom. Daarbij is het niet bevreemdend dat eiser met [naam] in zijn winkel over het christendom kwam te spreken. Tijdens het gesprek werd al snel duidelijk voor [naam] dat eiser geen echte islamiet was. Na het zien van de film en het ‘wonder’ tijdens de droom van eiseres de nacht daarop, voelden eisers dat het christendom de juist weg voor hen was. Hoewel eisers zich bewust waren van de gevaren, weerhield dit hen er niet van te beslissen christen te zijn. Dat zij slechts summier kennis over het christendom hadden, komt doordat zij zich pas in Nederland echt hebben kunnen verdiepen in het geloof. Eisers hebben daarom, anders dan verweerder stelt, niet vaag over hun bekeringsproces verklaard. Het enkele feit dat er geen sprake is van een jarenlang proces, maakt niet dat er sprake is van vaagheden. De innerlijke beleving van eisers is subjectief en niet met objectieve gegevens en bescheiden te bewijzen. Bovendien is niet iedereen even goed in staat om zijn diepste gevoelens concreet en uitgebreid onder woorden te brengen. Hiertoe verwijzen eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 21 januari 2012 (zaaknummers AWB 12/37538 en AWB 12/37537). Ook verwijzen zij naar het rapport van Stichting Gave van april 2013 “Bekering van Islam naar Christus”. Uit dit rapport blijkt dat het voorkomt dat er langere tijd bij de vreemdeling onvrede is over de islam en dat als men op een dag met de boodschap van christus in aanraking komt de interesse snel gewekt is. Het is zodoende prematuur om op grond van gebrekkige kennis te beslissen dat een gestelde bekering ongeloofwaardig is. Wel mag verwacht worden dat iemand bij aankomst in Nederland op zoek gaat naar mogelijkheden om aan een Bijbel te komen en andere christenen te ontmoeten. Een oprechte bekering kan vervolgens blijvend gemerkt worden aan iemand zijn levensinstelling, houding en gedrag. Eisers behoren thans tot de protestantse christenen en evangeliseren ook. Daarnaast hebben zij doopaktes overgelegd. Zij hebben verzocht hierover nader gehoord te worden. Doordat in de bestreden besluiten niet op deze vraag is ingegaan, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Ter verdere staving van hun bekering hebben eisers twee verklaringen van de evangelische gemeente Rafaël te [plaats], een verklaring van Pastor [naam pastor], een reactie op de beschreven bekering door Stichting Gave en een verklaring van de voorganger van de evangelische gemeente Victory te [plaats 2] overgelegd. Eisers gaan inmiddels naar de Victorykerk in [plaats 2], omdat zij verhuisd zijn naar het asielzoekerscentrum aldaar. Eisers zijn van mening dat, gelet op de geloofwaardigheid van hun bekering, ook de bezoeken aan de huiskerken en de daarmee verband houdende problemen aannemelijk zijn.
Gelet op de afgelegde verklaringen, de overgelegde stukken, hetgeen bekend is over Iran met betrekking tot de positie van christenen aldaar en het beleid van verweerder in dit kader menen eisers in aanmerking tot komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
14.
De vraag ligt voor of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eisers en dan met name de bekering tot het christendom positieve overtuigingskracht mist. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 11 december 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK8672) en 4 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ0750) overwogen dat, indien als gevolg van het toerekenbaar ontbreken van documenten, van het relaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan, reeds één enkele ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom kan leiden dat van positieve overtuigingskracht geen sprake is. Hierbij merkt de rechtbank op dat uit de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA1304) valt op te maken dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering niet reeds één tekortschietend antwoord op de vragen in dit kader voldoende acht voor de conclusie dat positieve overtuigingskracht ontbreekt.
Voorts is niet het eigen oordeel van de rechtbank de maatstaf bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas, maar de vraag of er grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling van 21 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ3621) en 17 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL4556).
15.
De rechtbank overweegt dat uit de hierboven reeds genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013 volgt dat verweerder een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering, zoals de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Ten slotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten.
16.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de voornoemde gedragslijn in de onderhavige zaak heeft toegepast, hetgeen ter zitting niet door eisers is betwist. Verweerder heeft bij het horen van eisers verschillende vragen gesteld over de motieven voor de bekering, het proces dat daaraan vooraf ging, hoe de bekering zelf in zijn werk ging, de betekenis van de bekering en van het geloof voor eisers, hoe vaak eisers naar de kerk gingen, hoe deze kerkdiensten eruit zagen en over de algemene kennis van het christendom. Vervolgens zijn de antwoorden op deze vragen door verweerder betrokken bij het oordeel over de geloofwaardigheid van de gestelde bekering. Nu verweerder de voornoemde gedragslijn heeft toegepast, ziet de rechtbank geen aanleiding om het door verweerder uitgevoerde onderzoek op voorhand onzorgvuldig te achten.
17.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers doordat zij, in tegenstelling tot hetgeen zij hebben verklaard, naar alle waarschijnlijkheid met hun eigen authentieke paspoorten Iran zijn uitgereisd. Verweerder heeft scans van de bij de reis gebruikte paspoorten in bezit en deze bevatten zowel de handtekeningen als de shenasnameh-nummers van eisers. Het betoog van eisers dat de reisagent aan deze informatie kwam door middel van het formulier van de eigendomsoverdracht van de woning van eisers, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Verweerder heeft zich hiertoe op het standpunt kunnen stellen dat eiser heeft verklaard dat de reisagent geen informatie van de shenasnameh nodig had voor het maken van het paspoort. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij zich ten tijde van de gesprekken tussen eiser en de reisagent in een andere kamer bevond en dat zij sliep ten tijde van de eigendomsoverdracht van de woning. Zij heeft niet verklaard dat ook zij het eigendomsoverdrachtformulier moest ondertekenen. Zodoende valt in redelijkheid niet in te zien hoe haar handtekening op het paspoort zou zijn gekomen.
18.
De rechtbank is vervolgens, met inachtneming van het onder overweging 14 beschreven toetsingskader, van oordeel dat verweerder zich in de bestreden besluiten in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eisers omtrent de bekering niet positief overtuigen en daarmee ongeloofwaardig zijn. Hiertoe overweegt zij als volgt.
19.
Verweerder heeft in redelijkheid kunnen overwegen dat er afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de gestelde bekering doordat eisers in zeer korte tijd zijn bekeerd en zij alvorens zich te bekeren slechts zeer summiere kennis hebben opgedaan van het christendom en zij zich niet of nauwelijks in het christendom hebben verdiept. Ook hebben eisers zeer summier verklaard over het proces van bekering, hun motivatie hiervoor en hetgeen het christendom voor hen betekent. Verweerder heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat eiser – onder meer – niet weet tot welke stroming hij binnen het protestantisme behoort en hij van de feestdagen enkel het “eierenfeest” en Pasen kan noemen. Hij weet niet wat er met Pasen, Pinksteren of Kerstmis wordt gevierd of herdacht. Ook kan hij slechts vier van de twaalf apostelen noemen en weet hij niet wie de wereldlijke vader van Jezus was. Eiseres heeft alvorens zich te bekeren ook niet naar informatie over het christendom gezocht. Zij stelt enkel plaatjes van Jezus op het internet te hebben bekeken en liederen te hebben geluisterd. Eisers hebben zich vervolgens reeds tijdens hun eerste huiskerkbijeenkomst bekeerd. Eiseres heeft verklaard dat zij voordat zij naar de eerste huiskerkbijeenkomst ging reeds voornemens was zich aldaar te bekeren. Op dit moment had eiseres, buiten het sms-contact met [naam], nog geen contact gehad met christenen. Als eisers gevraagd worden naar de motivatie voor de bekering, geven zij aan dat dit voornamelijk te maken had met de rust en de liefde die zij voelden bij het christendom en bij de christelijke mensen die zij hadden ontmoet. Verweerder heeft dit in redelijkheid onvoldoende en te summier kunnen achten als verklaring voor de motivatie voor de bekering. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een bekering niet lichtzinnig dient te worden opgevat en dat dit een bewuste en weloverwogen keuze dient te zijn. Dit geldt temeer nu moslims die zich bekeren tot het christendom in Iran grote risico’s lopen; een omstandigheid waar eisers mee bekend zijn. In de onderhavige zaken is van een bewuste en weloverwogen keuze niet gebleken. De omstandigheid dat het zou gaan om een passieve bekering en dat eisers al lang geen praktiserende moslims meer waren, doet aan het bovenstaande niet af. Dit verklaart immers nog steeds niet dat eisers, gelet op de te verwachten risico’s, zich niet eerst meer in het christendom hebben verdiept alvorens de keus te maken zich te bekeren. Dat eisers pas in Nederland zich voor het eerst meer konden verdiepen in het christendom volgt de rechtbank niet. Zo hadden eisers ook tijdens de huiskerkbijeenkomsten om meer informatie kunnen vragen of hadden zij meer bijeenkomsten kunnen bijwonen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eisers ook in Nederland niet binnen korte tijd veel kennis van het christendom hebben opgedaan. Het nader gehoor van eisers van 17 januari 2013 is voortgezet op 5 maart 2013. Op 5 maart 2013 bevonden eisers zich reeds bijna 4 maanden in Nederland en waren zij al in Nederland gedoopt. Toch zijn zij ook op dit tijdstip niet in staat gebleken verweerder te overtuigen van hun kennis van het christendom. Het had van hen verwacht mogen worden dat zij op dat moment meer over het christendom hadden kunnen verklaren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding eisers te volgen in hun betoog dat zij enkel weinig kennis over het christendom hadden omdat zij in Iran aan weinig informatie konden komen en dat verweerder hen nogmaals had moeten horen.
20.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen en het toepasselijke toetsingskader heeft verweerder in de bestreden besluiten in redelijkheid kunnen overwegen dat de verklaringen omtrent de bekering van eisers en de daaruit voortkomende problemen, zoals de inval in de huiskerk, positieve overtuigingskracht ontberen en ongeloofwaardig zijn. De door eisers in dit kader overgelegde documenten, waaronder doopaktes, de verklaring van pastor [naam pastor], de verklaringen van de kerken die zij in Nederland bezoeken en een analyse van de bekering en verweerders reactie hierop door Stichting Gave, hebben verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het relatief eenvoudig is om zich bij een kerkgenootschap aan te sluiten en zich als bekeerling in te laten schrijven, ook als er (nog) geen sprake is van een daadwerkelijke en oprecht gevoelde bekering. Dit geldt ook voor het zich laten dopen in Nederland. Aangezien eisers met betrekking tot de bekering, het proces tot bekering in Iran, hun innerlijke overtuiging en hun feitelijke kennis van het geloof niet overtuigend hebben kunnen verklaren, brengt de enkele omstandigheid dat eisers in Nederland enige maanden naar de kerk gaan en dat de bezochte kerken overtuigd zijn van hun bekering niet met zich dat verweerder de bekering reeds daarom geloofwaardig dient te achten. Ten slotte ziet de rechtbank in de analyse van de bekering door Stichting Gave eveneens geen reden om tot een ander oordeel te komen.
21.
De rechtbank stelt vast dat de ongeloofwaardigheid van de gestelde bekering van eisers naar het christendom dragend is voor de bestreden besluiten, hetgeen ter zitting door verweerder is bevestigd. Nu hierboven reeds is komen vast te staan dat verweerder in redelijkheid tot de ongeloofwaardigheid van de bekering heeft kunnen concluderen, houden deze besluiten reeds hierom stand en hoeft niet te worden ingegaan op de overwegingen van verweerder met betrekking tot de inval in de woning van eisers en de daaropvolgende ontvoering van eiser.
22.
Verweerder heeft zodoende op goede gronden geconcludeerd dat eisers op basis van hun persoonlijke relaas niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
23.
Nu geen van de beroepsgronden doel treffen, zijn de beroepen ongegrond.
24.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Diem, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.
w.g. A.J.M. van Diem w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Verzonden: 29 januari 2014
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen en andere belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak.