ECLI:NL:RBDHA:2014:16956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
AWB 14 / 1788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding van uitreizend verkeer tijdens MTV-controle

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de staandehouding van een eiser tijdens een Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) controle. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, was op doorreis naar Parijs en bevond zich als passagier in een bus van de firma Eurolines. De rechtbank heeft overwogen dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat uitreizend verkeer niet aan een MTV-controle mag worden onderworpen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat uitreizend verkeer alleen kan worden gecontroleerd als het evident is dat de persoon zonder controle Nederland zou verlaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat eiser noodzakelijkerwijs Nederland zou hebben verlaten zonder de controle. Ondanks dat de bus geen halteplaats in Nederland had, was het niet uitgesloten dat de bus om verschillende redenen zou kunnen stoppen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de controle niet had mogen plaatsvinden, omdat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat eiser illegaal in Nederland verbleef.

De rechtbank heeft ook de argumenten van verweerder beoordeeld, die stelde dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats had en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet voldoende waren onderbouwd en dat verweerder niet voortvarend had gehandeld bij het indienen van een Dublinclaim bij de Noorse autoriteiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden bij het uitvoeren van MTV-controles, vooral in gevallen van uitreizend verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14 / 1788

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2014 in de zaak tussen

[Naam eiser], eiser

(gemachtigde: mr. G.J.C. van Buuren),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2014 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in
artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
Bij faxbericht heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig S. Paykhar.
De rechtbank heeft op 6 februari 2014 het onderzoek heropend en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken. Op 7 februari 2014 heeft verweerder per fax nadere informatie verstuurd. Eiser heeft tevens op 7 februari 2014 gereageerd.
Met toestemming van de partijen is het onderzoek gesloten en blijft een nadere zitting achterwege.

Overwegingen

1.
Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit.
2.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiser op 22 januari 2014 als passagier in een bus van de firma Eurolines tijdens een controle in het kader van Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV-controle) is staande gehouden. Eiser is vervolgens in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 29 januari 2014 een claim ingediend bij de Noorse autoriteiten. Op 30 januari 2014 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd.
3.
De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de Vw 2000 en het daarbij behorende Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.
Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat er geen aanleiding was hem staande te houden, aangezien hij enkel op doorreis was naar Parijs. Hij beschikte over een kaartje naar Parijs. Voorts heeft eiser betoogd dat de bus waarin eiser zich bevond geen stopplaats in Nederland had en op weg was naar Parijs, zodat sprake is van uitreizend verkeer.
5.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen enkele aanwijzing is dat sprake zou zijn van uitreizende personen die zijn gecontroleerd. Eiser is aangetroffen in Venlo op de openbare autoweg, de Rijksweg A67/E34, baanvak komend vanuit Duitsland, hetgeen betekent dat het inreizende personen betrof die zijn gecontroleerd. Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de MTV-controle is uitgevoerd conform de voorwaarden zoals die zijn neergelegd in artikel 4.17a van het Vb 2000. De enkele omstandigheid dat eiser stelt op doorreis te zijn is voor wat betreft de bevoegdheid tot het uitvoeren van de MTV-controle niet van doorslaggevende betekenis. Immers, de locatie alwaar eiser is staande gehouden is gelegen binnen de twintig kilometer zone vanuit de landsgrens met Duitsland.
6.
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond zijn de volgende bepalingen van belang.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Ingevolge artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vb 2000 wordt de bevoegdheid, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wet om ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, uitsluitend uitgeoefend in het kader van toezicht op vreemdelingen op wegen en vaarwegen in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met België of Duitsland.
7.
De rechtbank verwijst in deze zaak naar de uitspraak van 25 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ9030) van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling). In deze uitspraak heeft de Afdeling het volgende overwogen:
“De bevoegdheid tot MTV-controle is met toepassing van artikel 50, zesde lid, van de Vw 2000 nader uitgewerkt in artikel 4.17a van het Vb 2000. Die bepaling sluit op het voorgaande aan. Zo blijkt uit het eerste lid dat de controle is gericht op het verkeer dat Nederland per vliegtuig, trein of auto inreist. Voorts kan uit die bepaling worden afgeleid wat onder de hiervoor in 3.1.3. bedoelde grensstreken moet worden verstaan, nu daarin de locaties respectievelijk de gebieden zijn aangewezen waar het uitvoeren van MTV-controles is toegestaan. Zoals hiervoor overwogen betekent dat niet dat alleen tot controle kan worden overgegaan indien in een concreet geval vaststaat dat de in het vervoermiddel aangetroffen persoon de grens daadwerkelijk heeft overschreden.
De Afdeling tekent hierbij het volgende aan. Artikel 4.17a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 beperkt de bevoegdheid tot MTV-controle op wegen en vaarwegen tot een gebied van twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landsgrens met België of Duitsland. Volgens de Nota van toelichting (Stb. 2011, 262, blz. 5) betekent dit dat de controlebevoegdheid binnen dat gebied van twintig kilometer ten aanzien van een ieder kan worden uitgeoefend. Aldus geformuleerd is dit standpunt te verstrekkend. De bevoegdheid tot MTV-controle dient immers gericht te zijn op de bestrijding van illegale immigratie en kan daarom weliswaar worden uitgeoefend ten aanzien van een ieder, maar slechts op die plaatsen binnen de grenszone van twintig kilometer waarvan op basis van informatie of ervaringsgegevens mag worden aangenomen dat daar illegale immigratie pleegt plaats te vinden. Deze beperking van de bevoegdheid tot MTV-controle is neergelegd in het tweede lid van artikel 4.17a van het Vb 2000.
De bestrijding van illegale immigratie, in de uitvoering gericht op inreizend verkeer, verdraagt zich voorts niet met de controle van uitreizend verkeer. Uitreizend verkeer mag daarom niet aan een MTV-controle worden onderworpen. Van uitreizend verkeer is slechts sprake indien vaststaat dat de in het voertuig aangetroffen persoon zonder de controle bij vervolging van zijn route noodzakelijkerwijs Nederland zou zijn uitgereisd.”
8.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de MTV-controle overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.17a van het Vb 2000 heeft plaatsgevonden. Dit is ook onbestreden gebleven door eiser. De rechtbank volgt verweerder echter niet in diens standpunt dat, nu de MTV-controle binnen twintig kilometer vanuit de landsgrens heeft plaatsgevonden, eisers stelling dat hij op doorreis was niet af zou kunnen doen aan de bevoegdheid de MTV-controle uit te oefenen. Uit de hiervoor geciteerde Afdelingsuitspraak volgt dat uitreizend verkeer niet aan een MTV-controle mag worden onderworpen. Voorts leidt de rechtbank uit deze uitspraak af dat eerst vast staat dat sprake is van uitreizend verkeer indien op basis van de feitelijke situatie ook evident is dat een voertuig/een betrokkene zou uitreizen. De rechtbank overweegt dat bij het beoordelen van de feitelijke situatie moet worden nagegaan of er keuzemogelijkheden bestonden ten aanzien van het verdere vervolg van de route. Indien die vrijheid ontbreekt, dient dit tot de conclusie te leiden dat de aangetroffen persoon zonder de controle bij vervolging van zijn route noodzakelijkerwijs Nederland zou zijn uitgereisd. Hoewel onmiskenbaar een verschil in keuzevrijheid bestaat tussen de bestuurder van een auto en de inzittende van een internationale lijnbus, staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet vast dat eiser als passagier noodzakelijkerwijs zonder de controle bij vervolging van zijn route Nederland zou zijn uitgereisd. Ondanks dat geen sprake is van een halteplaats in Nederland, valt niet uit te sluiten dat de bus vanwege een ingelaste pauze, op verzoek van een passagier of onvoorziene omstandigheden wel zou stoppen in Nederland. Het is daardoor niet evident dat eiser enkel zou kunnen uitreizen. Dat eiser heeft verklaard dat hij enkel op doorreis was en een kaartje in zijn bezit zou hebben met de bestemming Parijs, maakt dit niet anders. Hiermee staat immers niet vast dat eiser noodzakelijkerwijs Nederland zou zijn uitgereisd.
9.
Gelet op vorenstaande overwegingen oordeelt de rechtbank dat eisers staandehouding niet onrechtmatig was.
10.
Eiser is op grond van artikel 59a van de Vw 2000 in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde aangezien er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken.
11.
Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser:
-
Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
-
geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
-
niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
12.
Eiser heeft enkele gronden van de maatregel van bewaring betwist. Eiser stelt dat hij beschikt over € 374,67 en dat dit voldoende middelen van bestaan zijn, aangezien hij enkel op doorreis was. Omdat eiser op doorreis was kan ook niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld nu verweerder pas zeven dagen na de inbewaringstelling van eiser een Dublinclaim heeft ingediend bij de Noorse autoriteiten.
13.
Verweerder heeft gesteld dat een bedrag van € 374,67 onvoldoende is voor eiser om de terugreis te bekostigen en in zijn levensonderhoud te voorzien. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voldoende voortvarend is gehandeld.
14.
De rechtbank overweegt als volgt.
15.
Het staat niet vast dat eiser bij vervolging van zijn route noodzakelijkerwijs Nederland zou zijn uitgereisd. Verweerder heeft er dan ook terecht op gewezen dat een bedrag van € 374,67 niet voldoende is om in het levensonderhoud te voorzien en de terugreis te bekostigen. Gesteld noch gebleken is dat eiser beschikt over andere middelen van bestaan. Het staat vast dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze gronden dan ook aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen.
16.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld door zeven dagen na de inbewaringstelling van eiser een Dublinclaim bij de Noorse autoriteiten in te dienen.
17.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van de maatregel onrechtmatig is. Daarom acht de rechtbank het beroep ongegrond en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
18.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van S.F.G.H. Janse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.
w.g. S.F.G.H. Janse,
griffier
w.g. K.M.P. Jacobs,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 februari 2014
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.