ECLI:NL:RBDHA:2014:16442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
AWB 13/26262 IRV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twijfel aan BMA-advies door recente opname in kader van Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Pakistaanse man geboren in 1970, had een verzoek ingediend tot opheffing van zijn ongewenstverklaring, maar kreeg tegelijkertijd een inreisverbod opgelegd voor vijf jaar. De rechtbank ontving het beroepschrift op 10 oktober 2013, waarna een zitting plaatsvond op 3 juni 2014. Tijdens deze zitting werd het onderzoek geschorst om het Bureau Medische Advisering (BMA) om een nieuw advies te vragen. Dit advies, dat op 25 augustus 2014 werd gegeven, concludeerde dat eiser niet in een terminaal en levensbedreigend stadium van een psychiatrische ziekte verkeerde. Echter, de rechtbank oordeelde dat de recente opname van eiser in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz een concreet aanknopingspunt vormde om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies. De rechtbank stelde vast dat het BMA zich baseerde op verouderde informatie en dat er wel degelijk sprake was van acute psychische klachten die een gevaar voor eiser en zijn omgeving konden vormen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet langer kon beroepen op het BMA-advies en dat de medische omstandigheden van eiser wel degelijk reden waren om van het inreisverbod af te zien. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.217,50. Deze uitspraak benadrukt het belang van actuele en zorgvuldige medische adviezen in het bestuursrecht, vooral in zaken die de geestelijke gezondheid van betrokkenen raken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/26262
V-nr: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 december 2014 in de zaak tussen

[naam eiser],

geboren op [geboortedag] 1970, van Pakistaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2013 heeft verweerder eisers verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring ingewilligd. Tegelijkertijd heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaren.
Op 10 oktober 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen aan het Bureau Medische Advisering (BMA) een nieuw advies te vragen. Op 25 augustus 2014 heeft het BMA het gevraagde advies gegeven, welk advies verweerder op 15 oktober 2014 aan de rechtbank en eiser heeft doen toekomen. Bij brief van 3 november heeft eiser gereageerd op het rapport van het BMA en nadere medische stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is op 7 november 2014 hervat en wederom geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen de rechterlijke machtiging tot opneming in een psychiatrisch ziekenhuis te overleggen. Dezelfde dag heeft eiser deze machtiging naar de rechtbank verzonden. Op 18 november 2014 heeft verweerder zijn standpunt hierop aan de rechtbank laten weten. Vervolgens is het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het BMA-advies van 25 augustus 2014 staat onder meer dat bij eiser sprake van psychische klachten; angst, slapeloosheid, herbelevingen, prikkelbaarheid, concentratie- en geheugenproblemen. Er is mogelijk sprake van alcoholmisbruik, gerelateerd aan deze psychische klachten. Van 29 mei 2014 tot en met 3 juni 2014 is eiser opgenomen geweest op de afdeling Medisch Psychiatrische Unit van het OLVG in verband met acute verwardheid op basis van hypoglycaemie (te laag bloedsuikergehalte). Er was sprake van motorische onrust, agitatie en oriëntatie-stoornis. Naar aanleiding van deze opname is eiser aangemeld bij stichting Equator voor de behandeling van de psychische klachten (mogelijk PTSS).
Wat betreft de psychische klachten bevindt eiser zich volgens het BMA momenteel onder de gegeven behandeling niet in een terminaal en direct levensbedreigend stadium van een psychiatrische ziekte, aangezien er heden geen sprake is van acute suïcidaliteit en/of een gedwongen opname in het kader van de wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz), waarbij eiser een gevaar vormt voor zichzelf, anderen of de omgeving, voortkomend uit een psychiatrische aandoening. De psychiatrische aandoeningen zijn behandelbaar en derhalve kan de ziekte in kwestie niet als ongeneeslijk worden aangemerkt.
Op de vraag of eiser lijdt aan een ziekte die, indien behandeling na terugkeer ontbreekt, uitblijft, dan wel onvoldoende is, binnen afzienbare termijn een onomkeerbaar proces naar de dood tot gevolg zal hebben, antwoordt het BMA dat er geen sprake is geweest van psychotische klachten, gedwongen opname, crisisinterventie of suïcidaliteit. Wel is er recent een opname geweest op de medische psychiatrische unit, dit berustte echter op verwardheid in het kader van een hypoglycaemie. In de huidige situatie gebruikt eiser ook geen psychofarmaca. Gelet op de aard en de ernst van de klachten van eiser verwacht het BMA in dit geval, zonder behandeling, geen onomkeerbaar proces naar de dood binnen drie maanden.
2.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemd BMA-advies geen aanleiding vormt om af te zien van het in het bestreden besluit opgelegde inreisverbod.
2.2
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte in zijn psychische gesteldheid geen reden heeft gezien om van het inreisverbod af te zien. De gevolgtrekking in het BMA-advies is achterhaald. Ter onderbouwing overlegt eiser in beroep een voorlopige machtiging op grond van de Wet Bopz van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, van 27 oktober 2014 om eiser in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven tot 28 april 2015. Deze machtiging is afgegeven op grond van een verklaring van psychiater R.A. Achilles van 9 oktober 2014. Op grond van de rechterlijke machtiging is eiser geplaatst in het Forensisch Psychologisch Centrum Veldzicht.
2.3
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verweerder moet, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826). Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid daarvan (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG7950).
2.4
De rechtbank overweegt dat de stukken die eiser in beroep heeft overgelegd ter onderbouwing van de ernst van zijn psychische gesteldheid, dienen ter onderbouwing van zijn reeds eerder ingenomen standpunt, zodat de rechtbank deze meeneemt in haar beoordeling.
2.5
De rechtbank stelt vast dat de rechtbank Amsterdam in de rechterlijke machtiging van 27 oktober 2014 heeft geoordeeld dat eiser door een stoornis van de geestvermogens, te weten een posttraumatische stressstoornis, een status na alcoholgebruik, een status na trauma capitis en een verstandelijke handicap, gevaar veroorzaakt, welk gevaar, met name gevaar dat hij maatschappelijk te gronde zal gaan, gevaar dat hij zichzelf ernstig zal verwaarlozen en gevaar dat hij agressie van derden tegen zichzelf zal oproepen door hinderlijk gedrag, niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis. Behandeling van de problematiek in een vrijwillig kader wordt thans niet mogelijk geacht, omdat de opnamebereidheid van eiser daarvoor te weinig consistent wordt bevonden.
2.6
De rechtbank is van oordeel dat eisers recente opname in het kader van de Wet Bopz een concreet aanknopingspunt vormt om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Zo baseert het BMA zich op de inmiddels achterhaalde omstandigheid dat er geen sprake is van acute suïcidaliteit en/of
een gedwongen opname in het kader van de Wet Bopz, waarbij eiser een gevaar vormt voor zichzelf, anderen of de omgeving voortkomend uit een psychiatrische aandoeningen dat geen sprake is geweest van
gedwongen opname.
2.7
Verweerders standpunt ter zitting van 7 november 2014 dat de verklaring van de psychiater en de rechterlijke machtiging niet kunnen afdoen aan het BMA-advies, omdat deze enkel zouden zijn opgesteld in de context van plaatsing in het Forensisch Psychologisch Centrum Veldzicht, miskent naar het oordeel van de rechtbank de zorgvuldigheid van de afweging van de ernst van de situatie, die bij de afgifte van een rechterlijke machtiging wordt betracht. Uit het tweede lid van artikel 2 van de Wet Bopz volgt immers dat een dergelijke machtiging slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de rechter (a.) de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en (b.) het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een rechterlijke machtiging niet lichtvaardig op grond van een doelredenering kan worden afgegeven. Ook de machtiging zelf biedt geen aanwijzingen voor dat standpunt.
2.8
Ook verweerders standpunt in de brief van 18 november 2014 dat de omstandigheid dat eiser mogelijk aan een forse beperking van zijn geestvermogens lijdt, op zichzelf niet bij de beoordeling van zijn
medischesituatie kan worden betrokken, kan de rechtbank niet volgen. Dat uit de machtiging niet zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van een crisissituatie in medisch-technische zin, nu in elk geval het gevaar dat eiser zichzelf ernstig zal verwaarlozen en het gevaar dat hij agressie van derden tegen zichzelf zal afroepen, evenzeer – of wellicht grotendeels – kunnen worden verklaard vanuit de verstandelijke handicap van eiser, volgt de rechtbank evenmin.
3. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er met de afgegeven rechterlijke machtiging sprake is van een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de volledigheid van het BMA-advies. Dit betekent dat verweerder zich niet langer op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers medische omstandigheden geen reden zijn om van het inreisverbod af te zien. De beroepsgrond slaagt.
4. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is reeds hierom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig eurocent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: RP
Coll.: WGS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.