ECLI:NL:RVS:2008:BG7950

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803777/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling met medische klachten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, die op 28 april 2008 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend op basis van medische redenen, waarbij het Bureau Medische Advisering (BMA) was ingeschakeld om te adviseren over zijn gezondheidstoestand en de mogelijkheid om te reizen naar zijn land van herkomst. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat het voor de vreemdeling verantwoord was om te reizen, en dat er concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan het BMA-advies.

In hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er twijfels bestonden over de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. De Raad concludeert dat het BMA-advies, dat stelde dat de vreemdeling in staat was om te reizen met enige medische voorzieningen, correct was en dat de staatssecretaris niet de vereiste zorgvuldigheid had geschonden door de brief van de behandelend psychiater niet voor aanvullend advies aan het BMA voor te leggen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de afwijzing van de verblijfsvergunning door de staatssecretaris wordt bevestigd.

Uitspraak

200803777/1.
Datum uitspraak: 11 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 28 april 2008 in zaak nr. 07/41542 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In het eerste onderdeel van de enige grief klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de beperkte reikwijdte van de vraagstelling aan het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA), er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies van 29 december 2006 (hierna: het BMA-advies) bestaan. Door daaraan ten grondslag te leggen dat blijkens het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) had dienen te worden onderzocht of reizen naar het land van herkomst voorzienbaar tot schade aan de gezondheid van de vreemdeling zal leiden en zo ja, in hoeverre een dergelijk effect aanvaardbaar is te achten, en dat derhalve ten onrechte niet aan het BMA de vraag is voorgelegd of het voor de vreemdeling verantwoord is om te reizen, heeft de rechtbank miskend dat uit de in het BMA advies gegeven antwoorden, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat het voor de vreemdeling niet onverantwoord is om naar het land van herkomst te reizen, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft, voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 25 juli 2006 in zaak nr. 200601304/1; JV 2006/351), is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.1.3. Ter beoordeling van het verzoek van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "medische behandeling" te verlenen is het BMA bij brief van 20 april 2007 verzocht om aan de hand van de in die brief gestelde vragen te adviseren over diens gezondheidstoestand. Onder meer is aan het BMA voorgelegd of de vreemdeling, op basis van de huidige medische inzichten, gezien diens klachten kan reizen, zo ja, met welke voertuigen kan worden gereisd en welke medische voorzieningen voor, tijdens en direct na de reis dienen te worden gerealiseerd, zo nee, of betrokkene tijdelijk of blijvend niet kan reizen en, indien hij tijdelijk niet kan reizen, wanneer hij wel weer zal kunnen reizen en welke voorzieningen voor, tijdens of direct na de reis dienen te worden gerealiseerd.
Blijkens het BMA-advies, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, bestaan er voor de vreemdeling geen beperkingen om te reizen en wordt hij, gezien de huidige medische inzichten, geacht in staat te zijn met gangbare vervoermiddelen te reizen, zij het dat wel enige medische voorziening tijdens de reis noodzakelijk is. Verder vermeldt dit advies dat de vragen of de vreemdeling tijdelijk of blijvend niet kan reizen, en, indien hij tijdelijk niet kan reizen, wanneer hij wel weer zal kunnen reizen, in dit geval niet van toepassing zijn.
2.1.4. Hoewel aan het BMA niet de vraag is voorgelegd of het voor de vreemdeling verantwoord is om te reizen, ligt het antwoord daarop besloten in de combinatie van antwoorden in het BMA-advies zoals hiervoor in 2.1.3. weergegeven. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat, gelet op de reikwijdte van de aan het BMA voorgelegde vraagstelling, concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies bestaan. Dit onderdeel van de grief slaagt.
2.2. De staatsecretaris klaagt in het tweede onderdeel van de grief dat de rechtbank, door te overwegen dat, nu de brief van de behandelend psychiater van de vreemdeling van 30 augustus 2007 niet voor aanvullend advies aan het BMA is voorgelegd, de staatssecretaris niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en het BMA-advies op een belangrijk punt onvolledig is, niet heeft onderkend dat deze brief geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van dit advies bevat.
2.2.1. Volgens het BMA-advies is de vreemdeling angstig, wanhopig, radeloos, onrustig, ervaart hij stress en lijdt hij aan slapeloosheid, welke klachten kunnen worden toegeschreven aan een depressief syndroom met suicidale ideaties (zelfmoordgedachten). Verder concludeert het BMA dat psychiatrische behandeling en medicatie in het land van herkomst aanwezig is. Niet gebleken is dat het uitblijven van de behandeling op korte termijn tot een medische noodsituatie zal leiden, aldus het BMA-advies.
2.2.2. Bij brief van 30 augustus 2007 heeft de behandelend psychiater van de vreemdeling gereageerd op het BMA-advies. Daarin concludeert hij dat een verergering van klachten is opgetreden. De vreemdeling is nu radeloos, wanhopig en bang voor gedwongen terugkeer naar Turkije. Verder wordt geconcludeerd dat, indien de vreemdeling gedwongen zal dienen terug te keren naar het land van herkomst, het waarschijnlijk is dat de psychiatrische schade van de vreemdeling zal toenemen. De psychiater wijst daartoe op de omstandigheden dat de vreemdeling de veertig jaar is gepasseerd, hij hier een volledig en bevredigend privé en sociaal leven heeft, hij zich in Nederland thuis voelt en omringt is door een netwerk van vrienden, kennissen en ondersteunende instanties. Een psychiatrische behandeling in Turkije zal het verlies hiervan niet kunnen repareren, aldus de behandelend psychiater.
2.2.3. In voormelde brief van de behandelend psychiater staat weliswaar dat sprake is van een verergering van de klachten van de vreemdeling, doch enige toelichting op dat standpunt ontbreekt. De staatssecretaris heeft daarin dan ook geen aanleiding hoeven te zien deze brief voor een aanvullend advies aan het BMA voor te leggen. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling bang is voor terugkeer naar het land van herkomst, leidt daar evenmin toe. Het verschil van inzicht dat verder kennelijk tussen het BMA en de behandelend psychiater bestaat over de te trekken conclusie omtrent de mogelijkheden van een adequate, dan wel effectieve behandeling van de klachten van de vreemdeling in het land van herkomst, biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de brief van de behandelend psychiater aan het BMA voorgelegd had moeten worden. Ten slotte kan van de overige in de brief van de behandelend psychiater naar voren gebrachte omstandigheden op voorhand uitgesloten worden geacht dat die omstandigheden kunnen afdoen aan het BMA-advies, nu zij niet medisch van aard zijn.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat, nu de staatssecretaris de brief van de behandelend psychiater niet voor aanvullend advies aan het BMA heeft voorgelegd, dit advies op een belangrijk punt onvolledig is en de staatssecretaris niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Dit onderdeel van de grief slaagt.
2.3. In het derde onderdeel van de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aan zijn medisch adviseur is om, indien onduidelijkheid bestaat over de bevindingen waarop de behandelend psychiater van de vreemdeling tot zijn conclusies is gekomen, zich daarover met hem te verstaan.
2.3.1. De brief van de behandelend psychiater van 30 augustus 2007 bevat, zoals volgt uit 2.2.3, geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA advies. Nu het, gelet op hetgeen in 2.1.2 is overwogen, aan de vreemdeling is om zodanige aanknopingspunten naar voren te brengen, dient het ontbreken daarvan voor zijn risico te blijven. Er bestaat in dit geval derhalve geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris het BMA had moeten vragen zich nader met de behandelend psychiater van de vreemdeling over zijn conclusies in voormelde brief te verstaan. Ook dit onderdeel van de grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 11 oktober 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.5. De vreemdeling heeft ter toelichting op zijn beroepsgrond dat sprake is van een medische noodsituatie nog brieven van zijn behandelend psychiater van 18 oktober 2007, van 27 november 2007 en van 21 april 2008 overgelegd.
2.5.1. Bij de in het BMA-advies getrokken conclusies, zoals hiervoor in 2.1.3 en 2.2.1 weergegeven, zijn onder meer een brief van de behandelend psychiater van de vreemdeling van 5 april 2007 en door hem op 28 juni 2007 aan het BMA verstrekte informatie betrokken. Uit 2.2.3 volgt dat de in reactie op dit advies door de behandelend psychiater bij brief van 30 augustus 2007 naar voren gebrachte conclusies niet zijn aan te merken als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies.
Nu in de brief van de behandelend psychiater van 18 oktober 2007 staat vermeld dat hij geen nieuwe medische gegevens heeft toe te voegen aan de reeds door hem verstrekte informatie, kan deze brief reeds daarom geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies bevatten. Ook de brief van 27 november 2007 kan niet tot dit oordeel leiden, omdat de daarin door de behandelend psychiater ingenomen conclusies te summier en te algemeen van aard zijn. Nu verder de brief van 21 april 2008 geen andere relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de gezondheidssituatie van de vreemdeling bevat dan hij in zijn eerdere brieven naar voren heeft gebracht, kan ook deze brief geen aanknopingspunten als hiervoor bedoeld bevatten.
Nu geen van de voormelde brieven van de behandelend psychiater van de vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies bevat, kan de beroepsgrond van de vreemdeling niet leiden tot het ermee beoogde doel.
2.6. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.7. Nu de vreemdeling derhalve geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies heeft gesteld, heeft de staatssecretaris dit aan zijn besluit van 11 oktober 2007 ten grondslag mogen leggen en bestaat geen grond voor het oordeel dat de weigering om hem vrij te stellen van het mvv-vereiste de toetsing in rechte niet kan doorstaan.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 28 april 2008 in zaak nr. 07/41542;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008
513.
Verzonden: 11 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak