ECLI:NL:RBDHA:2014:14765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
447673 HA ZA 2013-829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakverdeling belastingrechter en civiele rechter in geschil over ruling met Eilandgebied Sint Eustatius

In deze zaak vorderde Nustar Terminals N.V. en Nustar Terminals Marina Services N.V. (tezamen aangeduid als Nustar cs) dat de Staat der Nederlanden en het openbaar lichaam Sint Eustatius (tezamen aangeduid als de Staat cs) gebonden zijn aan een eerder gesloten ruling. Deze ruling, die betrekking had op de winstbelasting, was tot stand gekomen tussen de STNV groep en het Eilandgebied Sint Eustatius. Nustar cs stelde dat de ruling op grond van het overgangsrecht moest worden nageleefd, ondanks de invoering van een nieuw fiscaal stelsel na de transitie van de Nederlandse Antillen naar openbare lichamen. De rechtbank oordeelde dat Nustar cs niet-ontvankelijk was in haar vorderingen tegen de Staat, omdat de belastingrechter bij uitsluiting bevoegd was om kennis te nemen van de geschillen die voortvloeien uit belastingaanslagen. De rechtbank concludeerde dat de rechtsgang in belastingzaken voldoende waarborgen biedt en dat de vorderingen van Nustar cs niet ontvankelijk waren, omdat de gewenste naleving van de ruling aan de orde kon komen in de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de belastingaanslagen. De rechtbank wees de vorderingen van Nustar cs af en veroordeelde hen in de proceskosten aan de zijde van de Staat cs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

C/09/438942 / HA ZA 13-2698 januari 2014
Team handel
Vonnis van 14 mei 2014
in de zaak met nummer C/09/447673 / HA ZA 13-829 van
1. de naamloze vennootschap naar het recht van Caribisch Nederland

NUSTAR TERMINALS N.V.,

2. de naamloze vennootschap naar het recht van Caribisch Nederland
NUSTAR TERMINALS MARINA SERVICES N.V.,
beide gevestigd te Sint Eustatius,
eiseressen,
advocaat mr. A.A.H.J. Huizing,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
2. het openbaar lichaam
SINT EUSTATIUS,
zetelend te Sint Eustatius
gedaagden,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag,
Eiseressen worden tezamen worden aangeduid als Nustar cs en apart als Nustar en Nustar Marine. Gedaagden tezamen worden aangeduid als de Staat cs en apart als de Staat en Sint Eustatius.

1.De procedure

1.1
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 27 juni 2013 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het vonnis van 6 november 2013 waarin een meervoudige comparitie van partijen is gelast;
- de akte houdende wijziging en vermindering van eis van Nustar cs;
- de akte overlegging productie van Nustar cs;
- de akte overlegging producties van de Staat cs;
- het proces-verbaal van de op 20 februari 2014 gehouden comparitie van partijen.
1.2
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1
Nustar en Nustar Marine waren tot 2005 genaamd Statia Terminals N.V. respectievelijk Statia Terminals Marine Services N.V. (hierna tezamen ook: Statia cs). Sinds 2005 maakt Nustar cs deel uit van de onderneming Nustar Energy L.P., die zich bezig houdt met olieoverslag en pijplijnexploitatie.
2.2
Op grond van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 waren op Sint Eustatius gevestigde rechtspersonen winstbelasting verschuldigd. Het tarief van de winstbelasting was 34%. Voor op grond van de Landsverordening economische zones 2000 tot de economische zones toegelaten rechtspersonen - waaronder Nustar cs - gold een winstbelasting tarief 2% (artikel 11 Landsverordening economische zones 2000).
2.3
Op 22 februari 2006 is een overeenkomst (hierna: de ruling) getekend tussen het Eilandgebied Sint Eustatius, het Land van de Nederlandse Antillen en de
“STNVCompanies”waaronder Statia cs (hierna: de STNV groep). In de ruling, die met terugwerkende kracht aanving op 1 januari 2005 en een looptijd van tien jaar heeft, is een aantal fiscale en andere kwesties geregeld. De fiscale kwesties hebben - voor zover hier van belang - betrekking op de winstbelasting en een aantal eilandbelastingen.
2.4
Met betrekking tot de winstbelasting bevestigt de ruling dat de STNV groep is onderworpen aan de 2% winstbelasting die geldt voor tot de economische zone toegelaten rechtspersonen. De ruling bepaalt dat de STNV groep na betaling van een eenmalig bedrag van NAFL 5.000.000, vervolgens jaarlijks minimaal NAFL 1.000.000 per jaar aan winstbelasting verschuldigd is, met een mogelijkheid tot verrekening met andere jaren. Verder bevat de ruling een aantal afspraken over de wijze van voldoening van de winstbelasting.
2.5
In de Rijkswet van 7 september 2010 tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen (Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen) is het land Nederlandse Antillen opgeheven.
Bij Wet van 17 mei 2010, houdende regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is Sint Eustatius een openbaar lichaam geworden. Deze transitie van land naar openbaar lichaam, die hierna wordt aangeduid als “de transitie”, vond plaats op 10 oktober 2010.
2.6
Na de transitie is een nieuw fiscaal stelsel ingevoerd, dat - voor zover van belang - inhoudt dat de winstbelasting is vervangen door een forfaitaire heffing over de op de BES eilanden gelegen onroerende zaken dat een lichaam in eigendom heeft (vastgoedbelasting) en een heffing over winstuitdelingen van op de BES eilanden gevestigde rechtspersonen (opbrengstbelasting). Tegelijk met het nieuwe fiscale stelsel is een nieuw geldstelsel ingevoerd, met de dollar als wettig betaalmiddel.
2.7
Omdat de transitiedatum een minder geschikte invoeringsdatum was voor het nieuwe fiscale stelsel en voor het gelijktijdig in te voeren nieuwe geldstelsel, zijn de fiscale stelselwijziging en de introductie van het nieuwe geldstelsel aan het begin van het nieuwe belasting- en kalenderjaar ingevoerd, per 1 januari 2011.
2.8
Het voor het nieuwe fiscale stelsel geldende overgangsrecht (hierna: het overgangsrecht) was in eerste instantie opgenomen in het wetsvoorstel Vaststelling van de Wet invoeringswet fiscaal stelsel BES (Invoeringswet fiscaal stelsel BES) en is uiteindelijk neergelegd in de Wet van 30 september 2010, houdende regels met betrekking tot het geldstelsel van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede enige voorzieningen van overgangsrechtelijke aard (Wet geldstelsel BES) (Stb 2010/363).
2.9
Het overgangsrecht voorziet in een overgangsperiode vanaf het tijdstip van de transitie tot 1 januari 2011 (artikel 13a, aanhef en onder b Wet geldstelsel BES), waarin de landsverordeningen als wet van toepassing zijn (artikel 13b Wet geldstelsel BES) en luidt verder - voor zover hier van belang - als volgt:

Artikel 13b
1. Voor zover een belastingplichtige of inhoudingsplichtige op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie rechten en verplichtingen heeft, ingevolge:
(…)
c. de Landsverordening op de winstbelasting 1940;
(…)
s. de Landsverordening economische zones 2000;
(…)
Blijven deze rechten en verplichtingen daarna doorlopen en blijven de onder a tot en met z genoemde verordeningen en regelingen daarna ongewijzigd van toepassing.
(…)
3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op, op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie, bestaande rechtsverhoudingen.”
2.1
Vanaf het tijdstip van de transitie is de Nederlandse Belastingdienst in de plaats getreden van en heeft zij alle taken en bevoegdheden overgenomen van - voor zover hier van belang - de voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba competente Inspecteur der Belastingen.
2.11
Vanaf de transitie geldt de volgende rechtsgang in belastingzaken.
Degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag of tegen een ingevolge de belastingwet door de inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking, kan binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of van het ter post bezorgde of uitgereikte afschrift van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de inspecteur (artikel 8.92 lid 1 Belastingwet BES). De inspecteur doet uitspraak op het bezwaarschrift. (artikel 8.93, lid 1, Belastingwet BES). Met een uitspraak wordt gelijkgesteld het weigeren dan wel niet tijdig doen van de uitspraak. Een uitspraak wordt geacht niet tijdig te zijn gedaan indien de inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan. (artikel 8.93, lid 2, Belastingwet BES). In de in artikel 8.94 Belastingwet BES genoemde gevallen kan de inspecteur de termijn voor het doen van een uitspraak als bedoeld in artikel 8.93, tweede lid, verlengen met ten hoogste negen maanden (artikel 8.94 Belastingwet BES).
Binnen twee maanden na dagtekening van de beslissing op bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de Raad van Beroep (hierna: de Raad) (artikel 8.101 Belastingwet BES), die uitspraak doet op beroepschriften inzake belastingen (artikel 8.97 Belastingwet BES).
De Raad bestaat uit een voorzitter en twee leden. Voorzitter is de President van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het gemeenschappelijk Hof van Justitie) of zijn aangewezen plaatsvervanger. De leden worden door de voorzitter gekozen uit de bezoldigde met rechtspraak belaste leden, waaruit het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is samengesteld, hetzij voor een bepaalde termijn, hetzij voor een bepaalde zaak. (artikel 8.98 Belastingwet BES). De procedure bij de Raad voorziet in een reactie van de inspecteur op de gronden van het beroep (artikel 8.105 Belastingwet BES) en in de mogelijkheid dat daarna schriftelijk wordt gerepliceerd en gedupliceerd, voor het onderzoek ter zitting, dat steeds plaatsvindt, tenzij partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven daarvan (artikel 8.106 en 8.107 Belastingwet BES). De daaropvolgende uitspraak op het beroep dient steeds de beslissing en de gronden dient te bevatten (artikel 8.112 en 8.113 Belastingwet BES).
2.12
Nustar cs is in eerste instantie in overleg getreden met de inspecteur over de gevolgen van de invoering van het nieuwe fiscale stelsel. In dat verband heeft zij om een nieuwe ruling gevraagd. Vervolgens heeft Nustar cs, die stelt dat zij op grond van het overgangsrecht aanspraak kan maken op naleving van de ruling, aangifte winstbelasting gedaan voor het jaar 2011.
2.13
Bij e-mailbericht van 20 november 2012 heeft de inspecteur aan Nustar cs laten weten dat de Nederlands-Antilliaanse wetgeving niet meer van toepassing is en dat daarmee ook de bestaande rulings die onder de Nederlands-Antilliaanse wetgeving toepassing vonden, komen te vervallen.
2.14
Bij brief van 7 december 2012 aan de inspecteur heeft Nustar cs gereageerd op het onder 2.13 bedoelde e-mailbericht, door kenbaar te maken dat de ruling in haar ogen op grond van het overgangsrecht en internationale rechtsbeginselen moest worden nageleefd. Nustar cs heeft verder gevraagd om te bevestigen dat dit e-mailbericht niet geldt als een voor bezwaar vatbare beschikking.
2.15
Nadat Nustar cs geen reactie had ontvangen op de onder 2.14 bedoelde brief, heeft zij bezwaar ingediend tegen het onder 2.13 bedoelde e-mailbericht.
2.16
Bij brief van 17 januari 2013 heeft de belastingdienst aan Nustar cs geschreven dat het e-mailbericht geen voor bezwaar vatbare beschikking is, maar een schriftelijke herhaling van het standpunt dat reeds in verschillende gesprekken met vertegenwoordigers van de belastingdienst maar ook van het ministerie van financiën aan Nustar cs kenbaar was gemaakt.
2.17
Op 12 juni 2013 zijn aanslagen vastgoedbelasting 2011 en 2012 opgelegd aan Nustar cs, die daar bezwaar tegen heeft gemaakt. Dat bezwaar is ongegrond verklaard. Nustar cs heeft beroep aangetekend tegen deze beslissingen op bezwaar. De beroepsprocedure is aanhangig bij de Raad.

3.Het geschil

3.1
Nustar cs vordert dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i) voor recht wordt verklaard dat de Staat en Sint Eustatius gebonden zijn aan de ruling en/of gehouden zijn de uit de ruling voortvloeiende rechten en verplichtingen jegens Nustar cs na te komen, althans te eerbiedigen;
ii) voor recht wordt verklaard dat voor zover de Nederlandse Belastingdienst in haar stelling zou moeten worden gevolgd dat het overgangsrecht er niet toe strekt bestaande rechten en verplichtingen voortvloeiende uit afspraken en personen en het voormalig land Nederlandse Antillen, althans het eilandgebied Sint Eustatius te eerbiedigen, de Staat alsdan onrechtmatig heeft gehandeld en/of in strijd met hetgeen uit (ongeschreven) regels van internationaal recht voortvloeit en de Staat te veroordelen aan Nustar cs de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden;
iii) wordt bepaald dat de schade van Nustar cs bestaat uit het verschil tussen de door de Belastingdienst op grond van de belastingwet BES inmiddels opgelegde en nog op te leggen aanslagen en de door Nustar cs aangegeven belasting verschuldigd op grond van de ruling;
iv) de Staat cs hoofdelijk in de proceskosten wordt veroordeeld.
3.2
De Staat cs voert gemotiveerd verweer, door aan te voeren dat Nustar cs niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, subsidiair dat de vordering moet worden afgewezen.
3.3
Voor zover hier van belang worden de standpunten van partijen hierna besproken.

4.De beoordeling

in de zaak tegen Sint Eustatius
4.1
In de conclusie van antwoord staat dat Sint Eustatius de ruling, voor zover deze betrekking heeft op de Eilandbelastingen tot de einddatum zal respecteren. Daarmee is het belang komen te ontvallen aan de vordering van Nustar cs tegen Sint Eustatius. Nu ook overigens niet is gebleken dat Nustar cs belang heeft bij deze vordering, zal deze worden afgewezen.
in de zaak tegen de Staat
4.2
De Staat voert aan dat Nustar cs niet kan worden ontvangen in haar vorderingen, aangezien de belastingrechter bij uitsluiting bevoegd is om daar kennis van te nemen.
4.3
Niet in geschil is dat de in deze procedure door Nustar cs gewenste naleving van de ruling aan de orde kan komen - en aan de orde is (geweest) - bij de beoordeling van het door Nustar cs ingestelde bezwaar en beroep tegen de aanslagen vastgoedbelasting 2011 en 2012.
4.4
De door Nustar cs gevorderde verklaringen voor recht zien op nakoming van de ruling, die als een zogenaamde bevoegdhedenovereenkomst moet worden aangemerkt aangezien de inspecteur op grond van de ruling de verplichting op zich heeft genomen om de aan hem toekomende publiekrechtelijke bevoegdheid om een belastingaanslag op te leggen op de overeengekomen wijze te gebruiken. Een bevoegdhedenovereenkomst heeft een gemengd (privaatrechtelijk en publiekrechtelijk) karakter. De tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter geldende bevoegdheidsverdeling brengt mee dat, indien Nustar cs naleving wenst van de in de ruling neergelegde verplichting tot het opleggen van een aanslag winstbelasting overeenkomstig de ruling, zij zich - na een eventueel bezwaar - tot de belastingrechter dient te wenden (vgl. HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3057, NJ 2011/463 en HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2049, NJ 2014/144).
4.5
De bezwaar- en beroepsprocedure van hoofdstuk 8 van de Belastingwet BES is een wettelijk geregelde en naar oordeel van de rechtbank met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Anders dan Nustar cs heeft betoogd, is het ontbreken van de mogelijkheid om hoger beroep en beroep in cassatie in te stellen en een voorlopige voorziening te vragen, geen reden om te oordelen dat dit niet het geval is. Dat deze rechtsgang wordt uitgebreid met de mogelijkheid van hoger beroep (zoals geregeld in de nog niet in werking getreden, in de Wet van 22 december 2011 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2012) opgenomen wijziging van de Belastingwet BES) en dat het voornemen bestaat deze rechtsgang vervolgens uit te breiden met de mogelijkheid van beroep in cassatie bij de Hoge Raad, betekent niet dat de nu bestaande rechtsgang niet met voldoende waarborgen omkleed is.
Het betoog van Nustar cs dat deze uitbreiding van de rechtsgang is ingegeven door de opvatting van de wetgever dat sprake is van een lacune in de rechtsgang, is niet terug te vinden in de door Nustar cs aangehaalde Memorie van toelichting op de Overige fiscale maatregelen 2012 (TK 2011–2012, 33 004, nr. 3, p 27-28). Daarin staat - samengevat - dat het kabinet tijdens de behandeling van de Belastingwet BES in de Eerste Kamer heeft aangegeven een voorstander te zijn van deze uitbreiding van de rechtsgang, dat met het invoeren van het hoger beroep in belastingzaken tegemoetgekomen wordt aan de in Nederland en op Aruba, Curacao en Sint Maarten levende wensen en dat daarmee uitvoering wordt gegeven aan het amendement van de bijzondere gedelegeerde Bikker op de Wijziging van verschillende rijkswetten in verband met de verkrijging door Curacao en Sint Maarten en de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel (Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen). Uit de toelichting op dit amendement (TK 2009-2010, 32 186 (R1901), nr. 18) en op de amendementen van het kamerlid Van Bochhove waar dit amendement voor in de plaats kwam (TK 2009-2010, 32 186 (R1901), nr. 16, 14 en 13) blijkt dat dit amendement is ingegeven door de wens deze rechtsgang voor de BES eilanden in belastingzaken gelijk te trekken met die in Nederland. Dit blijkt ook uit de uitlatingen van de Staatssecretaris tijdens de hiervoor genoemde behandeling in de Eerste Kamer, namelijk dat “
invoering van hoger beroep in fiscale zaken wenselijk is” en dat hij er bij de voor de inrichting van de rechterlijke macht verantwoordelijke minister van Veiligheid en Justitie op zal aandringen dat dit wordt doorgevoerd “
want er is ook mij wat aan gelegen dat we daar een sluitend juridisch systeem hebben, met twee instanties en uiteindelijk ook cassatie” (Handelingen EK 2010-2011, nr. 11, p. 15).
4.6
Nu is voorzien in een wettelijk geregelde en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, waarin de door Nustar cs gewenste nakoming van de ruling kan worden beoordeeld, is het oordeel daarover - in beginsel - uitsluitend aan de belastingrechter voorbehouden en niet aan de burgerlijke rechter. Een behoorlijke taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de belastingrechter maakt het onwenselijk dat tegelijkertijd voor beide rechters procedures over hetzelfde geschilpunt worden gevoerd, met het risico van verschillende uitkomsten.
4.7
De enkele omstandigheid dat de in hoofdstuk 8 van de Belastingwet BES neergelegde rechtsgang niet voorziet in de mogelijkheid een verklaring voor recht te vragen, zoals Nustar cs in deze procedure heeft gedaan, maakt het voorgaande niet anders. Dat een geschil alleen wordt beoordeeld nadat - in dit geval - een aanslag is opgelegd, is geen grond om Nustar ontvankelijk te achten in dit geding. De genoemde omstandigheid vloeit voort uit het gesloten stelsel van rechtsbescherming in het belastingrecht. Deze door de wetgever gewilde beperking levert geen rechtstekort op waarin de burgerlijke rechter zou moeten voorzien (zie HR 21 april 2006, ECLI:NL: HR:2006:AU4548).
4.8
Het voorgaande neemt niet weg dat in bijzondere gevallen, ondanks het bestaan van een gespecialiseerde en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang toch toegang tot de burgerlijke rechter mogelijk is. Dat is onder meer aan de orde indien die andere rechtsgang omslachtig of onnodig belastend is voor betrokkene. Dat kan naar oordeel van de rechtbank niet worden gezegd van de rechtsgang uit hoofdstuk 8 van de Belastingwet BES. Afgezien van de reeds doorlopen bezwaarprocedure, verschilt deze rechtsgang wat belastendheid betreft nauwelijks van deze rechtsgang bij de civiele bodemrechter.
4.9
Nustar cs hebben betoogd dat zij kunnen worden ontvangen in hun vordering omdat het door de inspecteur - en de Staat - ingenomen standpunt onmiskenbaar onjuist of zonder grond is. Zij hebben daarmee het oog op een van de andere bijzondere gevallen waarin ondanks het bestaan van een gespecialiseerde en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang toch toegang tot de burgerlijke rechter mogelijk is. Zie HR 27 oktober 2000, LJN: AA7916, 106 en HR 21 april 2006, LJN: AU4548. In de hiervoor bedoelde arresten was echter sprake van een standpunt van de inspecteur, dat (nog) niet was vastgelegd in aan aanslag waartegen bezwaar en beroep openstond. In dit geval is daar geen sprake (meer) van, nu intussen aanslagen zijn opgelegd en de door Nustar cs gewenste naleving van de ruling aan de orde komt bij de behandeling van het daartegen ingestelde bezwaar en het beroep tegen de beslissingen op bezwaar.
4.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Nustar cs niet-ontvankelijk is in haar vorderingen tegen de Staat. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
4.11
Nustar cs zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat cs, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 1.497 (te weten € 589 aan griffierecht en € 908 aan salaris voor de advocaat (2 punten tarief II)). Nustar cs zal ook worden veroordeeld in de nakosten zoals hierna te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart Nustar cs niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens de Staat;
5.2
wijst de vorderingen van Nustar c.s. jegens Sint Eustatius af;
5.3
veroordeelt Nustar cs in de kosten van het geding aan de zijde van de Staat cs tot op heden gevallen, begroot op € 1.497, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de nakosten van € 131 zonder of € 199 met betekening van dit vonnis;
5.4
verklaart de onder 5.3. opgenomen veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin, W.A. Jacobs en mr. M.J. Alt-van Endt en is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.