ECLI:NL:RBDHA:2014:14176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
AWB 14/22354, 14/22055 & 14/22199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming van een Georgische vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de toegangsweigering en vrijheidsontneming van een Georgische vreemdeling. De vreemdeling had op 25 september 2014 een asielaanvraag ingediend, maar zijn toegang tot Nederland werd geweigerd omdat hij niet beschikte over een geldig document voor grensoverschrijding en onvoldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet de voorbereiding van zijn terugkeer of verwijderingsprocedure ontwijkte of belemmert, en dat de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de vrijheidsontneming gegrond en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 960,- voor de dagen dat hij in het Justitieel Complex Schiphol verbleef. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door de verweerder waren aangevoerd, niet voldoende waren om aan te nemen dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de proceskosten aan de verweerder opgelegd, die € 974,- aan de rechtsbijstandverlener van de vreemdeling moet betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van vreemdelingen in het bestuursrecht, vooral in het kader van toegangsweigering en vrijheidsontneming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14 / 22354 (toegangsweigering)
AWB 14 / 22055 (vrijheidsontneming)
AWB 14 / 22199 (inreisverbod)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 oktober 2014 in de zaak tussen

[derde belanghebbenden],

geboren op [geboortedatum], van Georgische nationaliteit, verblijvende in Justitieel Complex Schiphol,
eiser,
(gemachtigde: mr. T. Neijzen, advocaat te Leiden),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op[datum] september 2014 aan eiser op grond van artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel op 25 september 2014 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft op 30 september 2014 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge hetzelfde artikellid wordt daarmee eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit en strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft tegen het besluit tot toegangsweigering een administratief beroepschrift ingediend. Verweerder heeft dit administratief beroepschrift op 30 september 2014 op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank.
Bij besluit van 25 september 2014 heeft verweerder naar aanleiding van de intrekking van de asielaanvraag van eiser, een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2014. Eiser is, in verband met zijn voorgenomen uitzetting op 6 oktober 2014, niet verschenen maar is ter zitting vertegenwoordigd door zijn mr. M.M. Volwerk, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep toegangsweigering

Verweerder heeft eiser de toegang geweigerd omdat eiser niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt en omdat eiser niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is.
Eiser voert aan dat hem ten onrechte de toegang is geweigerd. Hij beschikte over een visum en naar zijn oordeel eveneens over voldoende middelen van bestaan.
2.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Hiertoe is het volgende redengevend. Niet in geschil is dat eiser bij zijn inreis in het bezit was van een geldig, op zijn naam gesteld, nationaal paspoort, met daarin een zogenoemd Schengenvisum type C. Dat visum is naar zijn aard een visum voor kort verblijf. Blijkens het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van bevindingen heeft eiser op [datum]september 2014 te kennen gegeven dat hij een aanvraag wilde indienen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Met het uiten van zijn asielwens heeft eiser er evenwel blijk van gegeven langdurig verblijf in Nederland te beogen. Verweerder heeft eiser dan ook mogen tegenwerpen dat hij bij binnenkomst niet in het bezit was van een voor zijn beoogde verblijf benodigd visum. Verweerder heeft eiser reeds daarom terecht de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Dat eiser niet zou mogen worden tegengeworpen dat hij niet zou beschikken over voldoende middelen van bestaan, behoeft daarom geen bespreking meer.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep inreisverbod
5. Verweerder heeft bij besluit van 25 september 2014 jegens eiser een terugkeerbesluit genomen en hem daarbij een termijn voor vrijwillig vertrek onthouden. Daarnaast is in het besluit een inreisverbod aan eiser opgelegd voor de duur van twee jaar. Verweerder heeft hierbij overwogen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser misbruik heeft gemaakt van de asielprocedure, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen misbruik van de asielprocedure gemaakt. Direct na het verkrijgen van de juiste informatie heeft eiser te kennen gegeven geen asiel te wensen en de asielprocedure is nimmer opgestart. Wat niet is opgestart, kan volgens eiser ook niet worden misbruikt. Daarnaast stelt eiser dat verweerder slechts in algemene termen, zonder nadere motivering, heeft aangegeven dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht, omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en omdat hij over onvoldoende middelen van bestaan zou beschikken.
6.1
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat de overweging dat eiser misbruik heeft gemaakt van de asielprocedure, niet aan het oordeel dat risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken ten grondslag kan worden gelegd. De rechtbank zal deze grond dan ook niet in dit verband bespreken.
6.2
Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient een vreemdeling, nadat tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. In het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat verweerder de termijn, bedoeld in het eerste lid, kan verkorten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
6.3
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) Een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, van de Wet kan worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb op de vreemdeling van toepassing zijn.
6.4
In artikel 5.1b, vierde lid, Vb is bepaald dat er sprake is van een lichte grond voor inbewaringstelling indien de vreemdeling:
a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; of
f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
6.5
De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden niet heeft betwist. In beginsel volstaat het tegenwerpen van twee zogenoemde lichte gronden voor het onthouden van een termijn voor vrijwillig vertrek. In het besluit van 25 september 2014 heeft verweerder ten aanzien van de grond ‘niet beschikken over voldoende middelen van bestaan’ gemotiveerd dat door het ontbreken van deze middelen het niet aannemelijk is dat eiser zelfstandig uit Nederland kan of zal vertrekken, nu het onwaarschijnlijk is dat eiser hijn uitreis zal kunnen bekostigen. Dat maakt volgens verweerder onttrekking aan het toezicht aannemelijker dan het vertrek van eiser. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom het ontbreken van voldoende middelen van bestaan leidt tot de conclusie dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het feit dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, maakt dat eiser geen adres heeft waar hij kan worden teruggevonden. Hiermee heeft verweerder voldoende toegelicht dat en waarom het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats in het geval van eiser leidt tot de conclusie dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende gewicht heeft gehecht aan de belangen van eiser die zijn gediend met het afzien van oplegging van het inreisverbod, dan wel met het verkorten van de duur ervan. Eiser heeft aangegeven dat hij in de Europese Unie oude auto’s opkoopt, welke hij doorverkoopt in Georgië. Dit is de basis van zijn financiële bestaan. Door het opleggen van het inreisverbod is de facto de handel en daarmee het verkrijgen van middelen van bestaan in Georgië een doodsteek toegebracht, met als gevolg dat eiser geen inkomen meer heeft en niet meer kan voorzien in de noodzakelijke middelen van bestaan voor hemzelf en zijn gezin.
7.1
De rechtbank stelt vast dat eiser zijn stellingen met betrekking tot zijn handelscontacten binnen de Europese Unie niet heeft onderbouwd. Evenmin heeft eiser onderbouwd dat hij voor het verwerven van middelen van bestaan voor hemzelf en zijn gezin in Georgië in zijn geheel afhankelijk is van de handel in of met lidstaten van de Europese Unie. In deze gestelde omstandigheden had verweerder dan ook geen aanleiding behoeven te zien om af te zien van het opleggen van een inreisverbod, noch om de duur ervan te bekorten.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep vrijheidsontneming
10. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart hij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
10. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
10. Eiser voert aan dat de voortzetting van de aan hem opgelegde maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, met ingang van 25 september 2014 onrechtmatig is. Er is geen grond voor het oordeel dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Dat eiser heeft afgezien van het asielverzoek is daartoe onvoldoende. Dat geldt ook voor het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats en het niet beschikken over voldoende middelen. Eiser heeft verder een paspoort met daarin een geldig visum overgelegd.
12.1
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande allereerst vast dat de rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw en de voortduring daarvan tot 25 september 2014 tussen partijen niet in geschil is. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of de voortzetting van de maatregel vanaf 25 september 2014 rechtmatig is te achten. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang.
12.2
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 5 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:887) is met de intrekking van de asielaanvraag richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) op eiser van toepassing geworden.
12.3
In de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2012 (zaaknummer 201205224/1/V4, ECLI:NL:RVS:2012:BX5575) is overwogen dat artikel 15 Terugkeerrichtlijn, voor zover het de oplegging en voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, Vw betreft, met de artikelen 5.1a en 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet is geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 december 2011 in zaak nr. 201108418/1/V4 (ECLI:NL:RVS:2011:BV0964), kan zolang de wetgever niet tot implementatie is overgegaan, een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, Vw alleen worden opgelegd en voortgezet indien de betrokken vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, Terugkeerrichtlijn. Bij de beoordeling of de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, dient te worden uitgegaan van de omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel, alsmede van de omstandigheden op grond waarvan is besloten de maatregel voort te zetten. Hierbij moet rekening worden gehouden met de toelichting die verweerder, ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins, op deze omstandigheden heeft gegeven en, in samenhang daarmee, met hetgeen hieromtrent uit het dossier van de vreemdeling valt af te leiden.
12.4
Eiser is op [datum]september 2014, nadat hij te kennen had gegeven asiel te willen vragen, de verdere toegang geweigerd omdat hij niet in het bezit was van een geldig document voor grensoverschrijding dan wel in het bezit was van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt en omdat hij voorts niet beschikte over voldoende middelen van bestaan om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is. Onder verwijzing naar de verdere toegangsweigering is aan eiser op dezelfde dag de onderhavige vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
12.5
Verweerder heeft zich in het besluit van 25 september 2014, waarbij (mede) een oordeel is gegeven omtrent de voortduring van de aan eiser opgelegde maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, op het standpunt gesteld dat eiser misbruik heeft gemaakt van de asielprocedure. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en evenmin beschikt over voldoende middelen van bestaan. Deze omstandigheden tezamen genomen vormen volgens verweerder grond om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedures ontwijkt of belemmert.
12.6
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden op zichzelf noch in onderling verband grond bieden voor het oordeel dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Niet is immers gebleken dat hiermee sprake is van een handelen of nalaten door eiser dat rechtstreeks verband houdt met het belemmeren of ontwijken van de voorbereiding van de terugkeer dan wel de verwijderingsprocedure. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit het proces-verbaal van bevindingen van [datum]september 2014 blijkt dat eiser beschikt over een geldig, op zijn naam gesteld paspoort van zijn land van herkomst, welk document door de Falsificaten Schiphol Desk goed is bevonden. De omstandigheid dat eiser een visum voor kort verblijf heeft aangevraagd om naar Nederland te kunnen reizen, is onvoldoende voor het aannemen van een rechtstreeks verband met het belemmeren of ontwijken van de voorbereiding van de terugkeer dan wel de verwijderingsprocedure.
12.7
Gelet op het voorgaande bestond na het besluit van 25 september 2014 geen grond om de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel te laten voortduren. De rechtbank zal het beroep van eiser op dit punt gegrond verklaren.
13. De rechtbank zal het beroep met toepassing van artikel 94, vierde lid, Vw gegrond verklaren en de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen, voor zover deze maatregel niet reeds is opgeheven.
13. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf 25 september 2014 onrechtmatig. De rechtbank zal aan eiser daarom met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van de vreemdeling in het JCS wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 960,- (12 dagen in JCS). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
13. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met nummer AWB 14 / 22354 ongegrond;
- verklaart het beroep met nummer AWB 14 / 22199 ongegrond;
- verklaart het beroep met nummer AWB 14 / 22055 gegrond en beveelt de opheffing
van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden;
- draagt verweerder op € 960,- als schadevergoeding aan eiser te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te
betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, en op 7 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoedingen draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 960,- uit te betalen.
Gedaan op 7 oktober 2014, door mr. N.O.P. Roché, rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel