ECLI:NL:RVS:2014:887

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
201311471/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen vrijheidsontnemende maatregel en asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan hem was opgelegd. De vreemdeling had op 1 oktober 2013 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat er geen grond was voor het voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregel na de afwijzing van de asielaanvraag. De Raad stelde vast dat de vreemdeling beschikte over een geldig Nigeriaans paspoort en dat er geen bewijs was dat hij de voorbereiding van de terugkeer of verwijderingsprocedure had ontweken of belemmerd. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond. De vrijheidsontnemende maatregel werd opgeheven en de vreemdeling kreeg een schadevergoeding toegekend voor de periode dat de maatregel van kracht was. Tevens werd de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201311471/1/V4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 december 2013 in zaak nr. 13/26501 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen als eerste grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel volstaan.
2. In de tweede grief klaagt de vreemdeling, voor zover thans van belang, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen grond bestond voor het voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregel na de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hiertoe betoogt hij onder meer dat hij niet de voorbereiding van de terugkeer of verwijderingprocedure heeft ontweken dan wel belemmerd zoals artikel 15, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) vereist, waarbij hij erop wijst dat hij in het bezit is van een geldig en goed bevonden Nigeriaans paspoort.
2.1. Met het afwijzende besluit van 14 oktober 2013 op zijn asielaanvraag is het rechtmatig verblijf van de vreemdeling geëindigd. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2012 in zaak nr. 201205224/1/V4 is daarmee, gelet op artikel 2, eerste lid, daarvan, de Terugkeerrichtlijn op hem van toepassing geworden.
2.2. In voormelde uitspraak van 17 augustus 2012 heeft de Afdeling voorts overwogen dat artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn, voor zover het de oplegging en voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 betreft, met de artikelen 5.1a en 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet is geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 december 2011 in zaak nr. 201108418/1/V4, kan zolang de wetgever niet tot implementatie is overgegaan, een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 alleen worden opgelegd en voortgezet indien de betrokken vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn.
Bij de beoordeling of de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, dient te worden uitgegaan van de omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel, alsmede van de omstandigheden op grond waarvan is besloten de maatregel voort te zetten. Hierbij moet rekening worden gehouden met de toelichting die de staatssecretaris, ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins, op deze omstandigheden heeft gegeven en, in samenhang daarmee, met hetgeen hieromtrent uit het dossier van de vreemdeling valt af te leiden.
2.3. De vreemdeling is op 23 september 2013 de toegang geweigerd omdat hij niet in het bezit was van een geldig document voor grensoverschrijding, hij in het bezit was van een vals/nagemaakt/vervalst reisdocument en hij niet in het bezit was van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning. Voorts wordt hij beschouwd als een gevaar voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten van de Europese Unie. Nadat de vreemdeling op 1 oktober 2013 asiel had aangevraagd is hem ook de verdere toegang tot Nederland geweigerd, waarna de maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 is opgelegd. In voormeld besluit van 14 oktober 2013, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen van 12 oktober 2013, heeft de staatssecretaris, ter motivering van het voortzetten van deze vrijheidsontnemende maatregel, onder meer verwezen naar verschillende omstandigheden die tezamen grond geven om aan te nemen dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, waaronder de omstandigheid dat de vreemdeling heeft getracht Nederland in te reizen met een vals Canadees visum, waardoor hij wordt beschouwd als een gevaar en bedreiging voor de openbare orde.
Deze feiten en omstandigheden bieden op zichzelf noch in onderling verband grond voor het oordeel dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Niet is immers gebleken dat hiermee sprake is van een handelen of nalaten door de vreemdeling dat rechtstreeks verband houdt met het belemmeren of ontwijken van de voorbereiding van de terugkeer dan wel de verwijderingsprocedure. Daartoe is van belang dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2013 blijkt dat, alhoewel dit is voorzien van een vals dan wel vervalst visum voor Canada, de vreemdeling beschikt over een door de Falsificaten Schiphol Desk goed bevonden paspoort van zijn land van herkomst.
2.4. Gelet op het voorgaande bestond na het besluit van 14 oktober 2013 geen grond om de aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsontnemende maatregel te laten voortduren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 oktober 2013 alsnog gegrond verklaren.
4. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 14 oktober 2013 tot 18 oktober 2013, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 december 2013 in zaak nr. 13/26501;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 320,00 (zegge: driehonderdtwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Engelhart
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
643.