Uitspraak
Rechtbank DEN Haag
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 november 2014 in de zaak tussen
[eiser], eiser, [X]
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
JB2008/57). De thans bestreden beslissingen zijn dientengevolge niet op rechtsgevolg gericht en van besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb is daarom geen sprake.
JV2011/68). In dit arrest heeft het EHRM herhaald dat uit artikel 3 van het EVRM geen algemene verplichting voortvloeit om vreemdelingen van huisvesting of financiële ondersteuning te voorzien. Niettemin heeft het EHRM in dit arrest overwogen dat de desbetreffende vreemdeling in Griekenland was blootgesteld aan een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, omdat hij meerdere maanden op straat heeft moeten leven, zonder middelen van bestaan, zonder toegang tot sanitaire faciliteiten en zonder middelen om te voorzien in zijn basisbehoeften. Daarbij heeft het EHRM met name van belang geacht dat die vreemdeling een asielzoeker was, op wie Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB 2003 L 31) van toepassing is. Voorts heeft het EHRM van belang geacht dat de vreemdeling, als asielzoeker, “a member of a particularly underprivileged and vulnarable population group in need of special protection” was, dat de Griekse autoriteiten zijn asielaanvraag niet voortvarend hebben behandeld en zij hem in afwachting van de behandeling van die aanvraag geen opvang hebben geboden. In deze zaak doen zich echter niet met de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland vergelijkbare omstandigheden voor. Eiser is immers geen asielzoeker en heeft voorts niet onderbouwd dat hij behoort tot een bijzonder kwetsbare (bevolkings)groep in de door het EHRM bedoelde zin..
Beslissing
2014;
eiser.