ECLI:NL:RBDHA:2014:12770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
AWB 14/270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van verblijfskosten in rekening gebracht aan vervoerder voor vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Belavia-Belarusian Airlines, eiseres, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. De zaak betreft de rechtmatigheid van de verblijfskosten die verweerder aan eiseres in rekening heeft gebracht voor een vreemdeling die in Nederland was uitgezet. Verweerder had op basis van artikel 65, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de kosten van verblijf van de vreemdeling in Nederland aan eiseres doorbelast. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze kosten en stelde dat zij zorgvuldig had gehandeld door meerdere malen contact op te nemen met de Nederlandse autoriteiten voor instructies over de controle van verblijfsdocumenten.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in haar beroep kon worden ontvangen tegen het bestreden besluit I, omdat er geen procesbelang meer was. Wat betreft het bestreden besluit II, oordeelde de rechtbank dat de kosten die aan eiseres in rekening waren gebracht rechtmatig waren. De rechtbank stelde vast dat eiseres de zorgplicht had om ervoor te zorgen dat de vreemdeling terugvervoerd werd, en dat de risicoaansprakelijkheid van de vervoerder niet afhankelijk was van verwijtbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de verblijfskosten rechtmatig waren en dat eiseres verantwoordelijk was voor de kosten, ondanks haar argumenten dat zij alles had gedaan om de kosten te voorkomen.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 487,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/270

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 oktober 2014 in de zaak tussen

Belavia-Belarusian Airlines,vervoersonderneming en rechtspersoon naar buitenlands recht, statutair gevestigd te Minsk, Wit-Rusland, eiseres,gemachtigde: mr. S.L. Fronik,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,gemachtigde: mr. H.D. Streef.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 65, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op eiseres de kosten verhaald die zijn gemaakt in verband met de uitzetting van [vreemdeling]
Eiseres heeft hiertegen op 27 augustus 2013 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 december 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 6 januari 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Bij besluit van 1 augustus 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het besluit van
16 december 2013 deels herroepen en het bezwaar deels gegrond verklaard. Verweerder heeft een bedrag van € 196,-- op de kosten in mindering gebracht en alsnog een bedrag van € 19.437,-- aan eiseres in rekening gebracht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Eiseres en verweerder zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Tevens is ter zitting verschenen de heer [naam], wettelijk vertegenwoordiger van eiseres in de Benelux. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het bestreden besluit I

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu niet gesteld of gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over haar beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II.

Ten aanzien van het bestreden besluit II

2. Het geschil betreft de rechtmatigheid van de door verweerder aan eiseres als vervoerder in rekening gebrachte kosten voor het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode van 28 oktober 2011 tot 26 januari 2012 en voor de aanvraag van een laissez-passer voor de vreemdeling.
3.1.
Op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO) is, wanneer een vreemdeling de toegang tot het Schengengebied wordt geweigerd, de vervoerder die hem door de lucht, over zee of over land tot aan de buitengrens heeft gebracht, verplicht hem onverwijld terug te nemen; op verzoek van de grensbewakingsautoriteiten dient de vervoerder de vreemdeling terug te brengen naar de derde staat van waaruit hij werd vervoerd, naar de derde staat die het reisdocument waarmee de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven of naar iedere andere derde staat waar zijn toelating is gewaarborgd.
3.2.
Artikel 3 van Richtlijn 2001/51/EG tot aanvulling van het bepaalde in artikel 26 van de SUO (hierna: de Richtlijn) bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om vervoerders die niet kunnen zorgen voor de terugbrenging van een onderdaan van een derde land aan wie de toegang is geweigerd, ertoe te verplichten onmiddellijk een middel voor de terugreis te vinden en de kosten daarvan voor hun rekening te nemen, of, indien onmiddellijke terugbrenging niet mogelijk is, de aansprakelijkheid voor de kosten van het verblijf en de terugbrenging van betrokkene op zich te nemen.
3.3. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Vw 2000 neemt de vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, de nodige maatregelen en houdt het toezicht dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd om te voorkomen dat de vreemdeling niet voldoet aan artikel 5, eerste lid, onder a of b, van de Schengengrenscode of aan artikel 3, eerste lid, onder a, van de Vw 2000.
3.4.
Op grond van artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 vervoert de vervoersonderneming op aanwijzing van een ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd om niet terug naar een plaats buiten Nederland en vindt daartoe zo nodig een ander middel voor de terugbrenging. Is dat niet binnen redelijke tijd mogelijk, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland op die vervoersonderneming worden verhaald.
3.5.
Op grond van artikel 6.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) zijn de kosten van uitzetting van een vreemdeling welke op grond van artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 op een vervoersonderneming kunnen worden verhaald, verschuldigd aan het openbaar lichaam te welks laste die kosten zijn gekomen.
3.6.
Op grond van artikel 6.3, tweede lid, van het Vb 2000 omvatten de in het voorgaande lid bedoelde kosten van uitzetting in ieder geval de kosten verbonden aan:
a. het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland;
b. de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voor zover deze noodzakelijk is, en
c. het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met de grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die tussen partijen niet in geschil zijn.
Eiseres heeft eerder Afrikaanse passagiers vervoerd die via Minsk, Wit-Rusland, naar de luchthaven Schiphol reisden met een vervalste Belgische verblijfsvergunning. In dat kader heeft eiseres op 18 september 2011 contact opgenomen met de Nederlandse Koninklijke Marechaussee (Kmar), waarbij zij heeft gevraagd om nadere instructies voor het afdoende kunnen controleren van Belgische verblijfsvergunningen. Deze instructies heeft zij niet gekregen.
De vreemdeling, van Kameroense nationaliteit, is op 26 september 2011 vanuit Minsk door eiseres naar de luchthaven Schiphol vervoerd. De vreemdeling was in het bezit van een Kameroens paspoort en een Belgische verblijfsvergunning, die beide bij vertrek door de Wit-Russische autoriteiten geldig zijn bevonden. Rondom het vertrek van de vreemdeling heeft eiseres wederom contact opgenomen met de Kmar, haar in kennis gesteld van het voorgenomen vervoer van de vreemdeling en gevraagd om instructies ten aanzien van het op echtheid controleren van Belgische verblijfsdocumenten. Voor de zekerheid zijn op advies van de Kmar de reisdocumenten van de vreemdeling tijdens de vlucht aan de crew van het vliegtuig in bewaring gegeven.
Bij aankomst op Schiphol op 26 september 2011 heeft de Kmar de reisdocumenten van de vreemdeling bij het verlaten van het vliegtuig gecontroleerd en de vreemdeling zijn weg laten vervolgen. Eiseres is daar per email van in kennis gesteld. Bij de paspoortcontrole op 27 september 2011 heeft de Kmar echter toch onregelmatigheden in de Belgische verblijfsvergunning van de vreemdeling geconstateerd, de vreemdeling alsnog de toegang tot Nederland geweigerd en de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
De Kmar heeft op 27 september 2011 een zogenaamde removal order uitgevaardigd, gericht aan eiseres. Tevens heeft de Kmar eiseres op 27 september 2011 per email bericht dat moet worden gewacht op instructies voordat een retourvlucht kan worden geboekt.
Op 28 oktober 2011 heeft de Kmar eiseres een schriftelijke aanwijzing tot terugvervoer van de vreemdeling gegeven en eiseres gevraagd voor hem een ticket naar Minsk te boeken. De dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van verweerder heeft op 3 november 2011 een laissez-passertraject naar Kameroen opgestart. Tevens heeft verweerder de vreemdeling op 3 januari 2012 aangemeld bij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in verband met vrijwillig vertrek naar Kameroen. De vreemdeling heeft Nederland vrijwillig verlaten op
26 januari 2012 en is naar Kameroen teruggekeerd.
Verweerder brengt aan eiseres de verblijfskosten van de vreemdeling in rekening over de periode van 28 oktober 2011 tot 26 januari 2012, alsmede de kosten van het laissez-passertraject naar Kameroen.
5.1.
Eiseres voert ten eerste aan dat zij steeds voortvarend en zorgvuldig heeft gehandeld. Eiseres heeft meerdere malen per email en telefoon contact opgenomen met de Nederlandse autoriteiten met het verzoek om instructies hoe te handelen ingeval van passagiers met (mogelijk vervalste) Belgische verblijfsdocumenten. Eiseres verkreeg de gevraagde informatie niet. De reisdocumenten van de vreemdeling zijn door de Wit-Russische grenspolitie en door medewerkers van eiseres grondig gecontroleerd en in orde bevonden. Vervolgens zijn de reisdocumenten tijdens de vlucht, conform het advies van de Kmar, in bewaring gegeven bij de bemanning van het vliegtuig. Bij aankomst in Nederland zijn de reisdocumenten direct gecontroleerd door de Kmar, waarbij geen onregelmatigheden zijn gevonden en de vreemdeling zijn weg heeft mogen vervolgen. Op 27 september 2011 heeft eiseres echter een removal order en een email van de Kmar ontvangen, waarin is gemeld dat bij latere controle is gebleken dat de Belgische verblijfsvergunning van de vreemdeling een vervalsing is. Het kan volgens eiseres niet zo zijn dat, nu de Kmar ondanks alle aanwijzingen van eiseres in eerste instantie heeft verzuimd de valsheid van de documenten op te merken, eiseres de gevolgen daarvan zou moeten dragen. Dit maakt dat de risicoaansprakelijkheid voor eiseres niet is ingetreden en dat eiseres dus niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de kosten.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het voortvarend en zorgvuldig handelen van eiseres ten aanzien van de controle van de documenten van de vreemdeling onderdeel uitmaakt van de zorgplicht die in het kader van artikel 4 van de Vw 2000 op eiseres rust. Verweerder werpt eiseres ook niet tegen dat zij deze zorgplicht onvoldoende zou zijn nagekomen. De nakoming van deze zorgplicht staat ook los van de plicht om een vreemdeling die de toegang is geweigerd terug te vervoeren, indien een ambtenaar belast met de grensbewaking daartoe een aanwijzing heeft gegeven. Is terugbrenging niet binnen een redelijke tijd mogelijk, dan kunnen de kosten op de vervoerder worden verhaald, conform artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000. De zorgplicht en de terugvervoerplicht van eiseres vormen twee verschillende op haar rustende verantwoordelijkheden, waarbij de risicoaansprakelijkheid alleen gekoppeld is aan het niet nakomen van de terugvervoerplicht. Dat de mogelijkheid van verhaal van artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 niet zou zijn ingetreden omdat eiseres er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat de vreemdeling met vervalste documenten zou inreizen, volgt de rechtbank daarom niet.
6. Volgens eiseres blijkt uit de feitelijke gang van zaken bij aankomst van de vreemdeling op Schiphol en uit de email van de Kmar van 26 september 2011 dat na controle door de Kmar bij het verlaten van het vliegtuig aan de vreemdeling toegang tot Nederland is verleend. In de email is immers vermeld dat de vreemdeling zijn weg kon vervolgen, zo stelt eiseres. De rechtbank volgt dit betoog niet. Dat de vreemdeling na de eerste controle van zijn reisdocumenten bij aankomst op 26 september 2011 zijn weg mocht vervolgen naar het transitgebied, wil niet zeggen dat hem daarmee toegang tot Nederland is verleend. Uit de stukken blijkt dat de vreemdeling bij een nadere controle op 27 september 2011 alsnog de toegang is geweigerd. Nu deze toegangsweigering vaststaat, dient de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte kosten op grond van artikel 65 van de Vw 2000 te worden beoordeeld.
7.1.
Uit de tekst van artikel 3 van de Richtlijn en artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat de vervoerder aansprakelijk is voor de kosten van het verblijf en de terugbrenging van een vreemdeling indien deze niet kan worden terugvervoerd. Tussen partijen is ook niet in geschil dat eiseres verplicht was de vreemdeling terug te vervoeren. Evenmin is in geschil dat artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 een risicoaansprakelijkheid betreft.
7.2.
Het bestaan van deze risicoaansprakelijkheid kan er in de visie van eiseres echter niet toe leiden dat verweerder in het geheel geen verantwoordelijkheid draagt. Eiseres heeft er immers alles aan gedaan om de kosten te voorkomen. Bovendien was terugvervoer van de vreemdeling niet mogelijk vanwege de weigering van de Wit-Russische autoriteiten om de vreemdeling terug te nemen. In dat verband heeft eiseres in beroep een verklaring van de Wit-Russische autoriteiten overgelegd. Eiseres wijst er bovendien op dat ingevolge artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 de kosten weliswaar kunnen worden doorberekend indien niet binnen redelijke tijd is terugvervoerd, maar eiseres is daarbij van mening dat het begrip ‘redelijke tijd’ niet zo mag worden uitgelegd dat dit een disproportionele last voor de vervoerder zou betekenen. Eiseres heeft geprobeerd binnen redelijke tijd voor terugvervoer te zorgen. Eiseres stelt dat een doorberekening van de volledige verblijfskosten van de vreemdeling een disproportionele last voor de vervoerder zou zijn. Verder benadrukt eiseres dat het doorberekenen van de kosten een discretionaire bevoegdheid van verweerder is, die dus ingeval van disproportionaliteit ook achterwege kan worden gelaten.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van het begrip ‘redelijke tijd’ uit artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 geldt als uitgangspunt dat de betrokken vervoersonderneming een vreemdeling onmiddellijk, bij de eerste gelegenheid daartoe, naar een plaats buiten Nederland vervoert, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 20 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2363) heeft overwogen. Uit de Memorie van Toelichting op de aanpassing van de Vw 2000 aan de Richtlijn blijkt dat de begrippen ‘binnen redelijke tijd’ in artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 en ‘onmiddellijk’ in artikel 3 van de Richtlijn in de praktijk dezelfde betekenis hebben, namelijk met de eerstvolgende vlucht. Dat één en ander geen disproportionele last op de vervoerder mag leggen, zoals eveneens in de Memorie van Toelichting is verwoord, ziet op de termijn waarbinnen de vreemdeling moet zijn terugvervoerd en niet op de door eiseres gestelde disproportionaliteit van de kosten. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel.
7.4.
De rechtbank overweegt voorts dat de risicoaansprakelijkheid van de vervoerder impliceert dat (het gebrek aan) verwijtbaarheid van de vervoerder in beginsel geen rol speelt. Slechts indien sprake is van verwijtbaar en/of nalatig handelen van de verwijderende lidstaat en er feitelijk sprake is van diens eigen schuld, is dit anders, zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 3 april 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9209). Nu verweerder op
3 november 2011, dat wil zeggen binnen enkele dagen na het geven van de schriftelijke aanwijzing tot terugvervoer, een laissez-passertraject naar Kameroen heeft opgestart, kan van eigen schuld van verweerder niet worden gesproken. Ook overigens kan niet aan verweerder worden verweten dat de vreemdeling niet sneller uit Nederland is vertrokken. Dat de Wit-Russische autoriteiten de vreemdeling niet wilden accepteren omdat hij niet in het bezit is van een visum voor Wit-Rusland en dat eiseres heeft geprobeerd de Wit-Russische autoriteiten te overtuigen de vreemdeling terug te nemen, doet aan de verplichting van eiseres tot terugvervoer of tot vervoer naar een ander land waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd niet af. In dat verband acht de rechtbank van belang dat eiseres ter zitting heeft erkend dat de Wit-Russische autoriteiten eerder wel hebben toegestaan dat een vreemdeling zonder geldig visum via Minsk werd terugvervoerd naar Iran. Eiseres heeft toegelicht dat dit ermee te maken heeft dat er vanuit Minsk wel rechtstreekse vluchten naar Iran gaan, maar niet naar Kameroen. Dit kan echter niet afdoen aan de risicoaansprakelijkheid van eiseres. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat eiseres de Kmar heeft verzocht de mogelijkheden te onderzoeken om de vreemdeling naar Kameroen te vervoeren en voor het feit dat de vervoerder niet rechtstreeks vliegt op Kameroen. Dat de vreemdeling niet eerder dan op 26 januari 2012 uit Nederland is vertrokken, dient daarom voor rekening en risico van eiseres te blijven.
8.1.
Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verweerder het stappenplan van het procesprotocol voor weigerachtige landen van bestemming niet heeft gevolgd. De regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek van verweerder had, na registratie van de weigering, over moeten gaan tot toetsing van de volgende vertrekoptie (opschaling), hetgeen niet is gebeurd. Er is daardoor niet voortvarend gehandeld, aldus eiseres.
8.2.
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het procesprotocol slechts een interne werkinstructie is en dat de mogelijkheid van opschaling in de versie die gold ten tijde van belang bovendien niet was opgenomen. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat opschaling pas plaats kan vinden als de vervoerder met een schriftelijke verklaring gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom het betreffende land weigert de vreemdeling toe te laten. Dan kan indien nodig diplomatiek overleg plaatsvinden.
8.3.
Voor zover eiseres al rechten kan ontlenen aan het procesprotocol, overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat de Kmar in de schriftelijke aanwijzing van 28 oktober 2011 eiseres heeft gemeld dat zij de genoemde schriftelijke verklaring dient over te leggen, indien zij niet in staat is om de vreemdeling naar Minsk te vervoeren. Ook op de hoorzitting in bezwaar is eiseres om die verklaring gevraagd en is zij in de gelegenheid gesteld om de verklaring na afloop van de zitting alsnog toe te sturen. Eiseres heeft een dergelijke verklaring niet overgelegd. Het door eiseres op 4 december 2013 ingevulde formulier in verband met de verplichtingen van een vervoerder als bedoeld in artikel 4 van de Vw 2000, kan niet als een dergelijke verklaring worden aangemerkt. De in beroep overgelegde verklaring is te laat om nog tot opschaling te kunnen leiden. Nu eiseres de gevraagde schriftelijke verklaring niet (tijdig) heeft overgelegd, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vraag of verweerder het stappenplan van het procesprotocol juist heeft doorlopen. De beroepsgrond faalt.
9. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid de verblijfskosten voorafgaand aan de uitzetting van de vreemdeling bij eiseres in rekening heeft kunnen brengen. Het beroep tegen het bestreden besluit II is daarom ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling, anders dan hiervoor reeds in rechtsoverweging 1 is overwogen, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 487,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzitter, en mrs. H.J. Schaberg en Y.E. Schuurmans, rechters, in aanwezigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: AG
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.