In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Belavia-Belarusian Airlines, eiseres, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. De zaak betreft de rechtmatigheid van de verblijfskosten die verweerder aan eiseres in rekening heeft gebracht voor een vreemdeling die in Nederland was uitgezet. Verweerder had op basis van artikel 65, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de kosten van verblijf van de vreemdeling in Nederland aan eiseres doorbelast. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze kosten en stelde dat zij zorgvuldig had gehandeld door meerdere malen contact op te nemen met de Nederlandse autoriteiten voor instructies over de controle van verblijfsdocumenten.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in haar beroep kon worden ontvangen tegen het bestreden besluit I, omdat er geen procesbelang meer was. Wat betreft het bestreden besluit II, oordeelde de rechtbank dat de kosten die aan eiseres in rekening waren gebracht rechtmatig waren. De rechtbank stelde vast dat eiseres de zorgplicht had om ervoor te zorgen dat de vreemdeling terugvervoerd werd, en dat de risicoaansprakelijkheid van de vervoerder niet afhankelijk was van verwijtbaarheid. De rechtbank concludeerde dat de verblijfskosten rechtmatig waren en dat eiseres verantwoordelijk was voor de kosten, ondanks haar argumenten dat zij alles had gedaan om de kosten te voorkomen.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 487,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.