uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2013 in de zaak tussen
Egyptair,
(gemachtigde: mr. W.O. Russell),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J. Streef)
Procesverloop
Ten aanzien van vreemdeling 1
Op 18 april 2008 is [A] (vreemdeling 1), geboren op [datum] 1990 te [B], Eritrea, en van Eritrese nationaliteit, door eiseres aangevoerd op de luchthaven Schiphol met vluchtnummer [vluchtnummer 1] vanuit Caïro te Egypte. Aan vreemdeling 1 is de toegang tot Nederland en de overige lidstaten van het Schengengebied door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) geweigerd.
Op 19 april 2008 is aan eiseres middels een zogeheten “removal order” medegedeeld dat vreemdeling 1 de toegang is geweigerd en dat deze met de eerstvolgende vlucht verwijderd dient te worden uit Nederland.
Op 7 juli 2011 heeft verweerder eiseres een aanwijzing gegeven om vreemdeling 1 vanaf 12 juli 2011 terug te vervoeren. Eiseres heeft op 22 september 2011 uitvoering gegeven aan die aanwijzing door vreemdeling 1 naar Caïro te vervoeren.
Ten aanzien van vreemdeling 2
Op 28 mei 2010 is [C] (vreemdeling 2), geboren op [datum] 1982 te [D], Zuidjemen, en van Jemenitische nationaliteit, door eiseres aangevoerd op de luchthaven Schiphol met vluchtnummer [vluchtnummer 1] vanuit Caïro te Egypte. Aan vreemdeling 2 is de toegang tot Nederland en de overige lidstaten van het Schengengebied door de Kmar geweigerd.
Op 29 mei 2010 is aan eiseres middels een “removal order” medegedeeld dat vreemdeling 2 de toegang is geweigerd en dat deze met de eerstvolgende vlucht verwijderd dient te worden uit Nederland.
Eiseres heeft op 27 juli 2010 vreemdeling 2 naar Caïro terugvervoerd.
Ten aanzien van vreemdeling 3
Op 4 december 2010 is [E] (vreemdeling 3), geboren op [datum] 1986 te [F], Jemen, en van Jemenitische nationaliteit, door eiseres aangevoerd op de luchthaven Schiphol met vluchtnummer [vluchtnummer 1] vanuit Caïro te Egypte. Aan vreemdeling 3 is de toegang tot Nederland en de overige lidstaten van het Schengengebied door de Kmar geweigerd.
Op 4 december 2010 is aan eiseres middels een “removal order” medegedeeld dat vreemdeling 3 de toegang is geweigerd en dat deze met de eerstvolgende vlucht verwijderd dient te worden uit Nederland.
Op 13 januari 2011 heeft verweerder eiseres een aanwijzing gegeven om vreemdeling 3 op 18 januari 2011 terug te vervoeren. Eiseres heeft op 18 januari 2011 uitvoering gegeven aan die aanwijzing door vreemdeling 3 naar Caïro te vervoeren.
Ten aanzien van vreemdeling 1, 2 en 3
Bij besluiten van 22 maart 2012, bekend onder de factuurnummers [fachtuurnummer 1], [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3], heeft verweerder de in verband met de uitzetting van de vreemdelingen 1, 2 respectievelijk 3 gemaakte kosten op eiseres verhaald.
Bij besluit van 16 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen de besluiten van 22 maart 2012 gerichte bezwaar deels gegrond verklaard.
Feitelijk heeft dit ertoe geleid dat
(i) factuur [factuurnummer 3] (ten aanzien van vreemdeling 3) geheel is gecrediteerd;
(ii) factuur [factuurnummer 2] (ten aanzien van vreemdeling 2) is gecrediteerd met € 1.411,60; en
(iii) factuur [factuurnummer 1] (ten aanzien van vreemdeling 1) is gecrediteerd met € 2.500,80,
zodat verweerder per saldo nog een bedrag van € 18.531,35 van eiseres te vorderen had.
Eiseres heeft op 6 december 2012, voor wat betreft de facturen van de vreemdelingen 1 en 2, hiertegen beroep ingesteld. De gronden waarop het beroep rust zijn bij brief van 30 januari 2013, met bijlagen, naar voren gebracht.
Op 8 februari 2013 heeft verweerder een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1 De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het bezwaar tijdig is ingediend. In het procesdossier bevinden zich geen stukken die hierover duidelijkheid kunnen verschaffen. Ter zitting is gebleken dat noch eiseres, noch verweerder stukken hebben waaruit de datum van verzending of ontvangst van het bezwaar kan worden afgeleid. Ter zitting heeft verweerder voorts verklaard dat het bezwaarschrift is binnengekomen op een financiële afdeling en intern is doorgezonden, echter zonder dat kon worden achterhaald op welke datum het stuk precies is binnengekomen. Nu genoegzaam vaststaat dat het bezwaarschrift per post is verzonden en niet kan worden uitgesloten dat het niet later dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen door verweerder, is de rechtbank van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2013, LJN BZ1327). Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht ontvankelijk geacht. Ten aanzien van het beroep overweegt de rechtbank als volgt.
2 De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht een bedrag van € 18.531,35 aan eiseres in rekening heeft mogen brengen voor de verblijfskosten voorafgaand aan de uitzetting van vreemdeling 1 en 2.
3 Wanneer een vreemdeling de toegang tot het Schengengebied wordt geweigerd, is de vervoerder die hem tot de buitengrens heeft gebracht ingevolge artikel 26 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) juncto Richtlijn 2001/51/EG, op nationaal niveau neergelegd in artikel 65 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), verplicht de vreemdeling op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking (in de vorm van een “removal order”), de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland alwaar zijn toegang is gewaarborgd. Ingevolge artikel 77 van de Vw 2000 kan tegen de removal order een administratief beroepschrift worden ingediend.
Artikel 3 van Richtlijn 2001/51/EG bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om vervoerders die niet kunnen zorgen voor de terugbrenging van een onderdaan van een derde land aan wie de toegang is geweigerd, ertoe te verplichten onmiddellijk een middel voor de terugreis te vinden en de kosten daarvan voor hun rekening te nemen, of, indien onmiddellijke terugbrenging niet mogelijk is, de aansprakelijkheid voor de kosten van het verblijf en de terugbrenging van betrokkene op zich te nemen.
Ingevolge artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 - voor zover hier relevant - vervoert de vervoersonderneming op aanwijzing van een ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd om niet terug naar een plaats buiten Nederland en vindt daartoe zo nodig een ander middel voor de terugbrenging. Is dat niet binnen redelijke tijd mogelijk, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland op die vervoersonderneming worden verhaald.
Ingevolge artikel 6.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is verweerder bevoegd de kosten van uitzetting, bedoeld in artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 en artikel 66 van de Vw 2000, te verhalen op de vreemdeling of op een vervoersonderneming.
4 Eiseres voert aan, zakelijk weergegeven, dat zij zich meer dan voldoende heeft ingespannen om vreemdeling 1 en 2 binnen een redelijke tijd terug te vervoeren en dat dat ook gebeurd is. Dat vreemdeling 1 pas op 22 september 2011 is terugvervoerd, kan eiseres niet worden aangerekend.
Zo heeft eiseres gehoor willen geven aan de wens van vreemdeling 1 om te worden vervoerd naar zijn woonplaats in Soedan. Omdat vreemdeling 1 met een vervalst Bulgaars paspoort Nederland was binnengekomen, stonden de Soedanese autoriteiten op de afgifte van dat valse paspoort. Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen om dat paspoort bij het Openbaar Ministerie te verkrijgen. De verblijfskosten tot aan de uitzetting dienen dan ook voor rekening van verweerder te blijven.
Voorts is verweerder niet ingegaan op het verzoek van eiseres escorts in te zetten voor de gedwongen teruggeleiding van vreemdeling 1. Door dat na te laten heeft verweerder niet schadebeperkend gehandeld. De in rekening gebrachte kosten dienen dan ook niet voor haar rekening te komen.
Ten aanzien van vreemdeling 2 voert eiseres aan dat zij de ‘covering letter’ die zij per fax op 20 juli 2012 ontving zodanig heeft begrepen dat zij gehouden was de vreemdeling op 27 juli 2012 terug te vervoeren, het vluchtnummer stond immers in die fax vermeld. Gelet hierop valt niet in te zien dat dan over de periode van 20 juli 2011 tot 27 juli 2011 verblijfskosten in rekening worden gebracht.
5 De rechtbank overweegt als volgt. Op de voet van de onder 3. hiervoor aangehaalde regelgeving is de vervoerder (eiseres) gehouden - op aanwijzing van een ambtenaar belast met grensbewaking - ervoor te zorgen dat de vreemdelingen (1 en 2) onmiddellijk terug worden vervoerd naar een plaats buiten Nederland waar hun toegang gewaarborgd is. Zowel uit de tekst van artikel 3 van Richtlijn 2001/51/EG, als van artikel 65, tweede lid, van de Vw 2000 blijkt dat de vervoerder aansprakelijk is voor de kosten van het verblijf en de terugbrenging van een vreemdeling . Een en ander volgt eveneens uit het beleid, neergelegd in hoofdstuk A2/7.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier een risicoaansprakelijkheid, waarbij de verwijtbaarheid van de vervoerder geen rol speelt. Indien sprake is van verwijtbaar en/of nalatig handelen van de verwijderende lidstaat en er dus feitelijk sprake is van eigen schuld, is dit anders.
6 Gesteld noch gebleken is dat onmiddellijke terugbrenging van vreemdeling 1 naar Caïro door toedoen van verweerder niet mogelijk was.
Dat eiseres mee wil werken aan een verzoek van vreemdeling 1 om niet naar Caïro, maar naar Soedan te reizen, doet aan haar verplichting tot onmiddellijke uitzetting niet af. De daarmee gemoeide vertraging dient dan ook voor rekening en risico van eiseres te blijven. De discussie over de verkrijging van het valse paspoort (dat overigens niet nodig was voor verwijdering naar Caïro) behoeft reeds daarom geen verdere behandeling.
Eiseres heeft ten aanzien van de uitzetting van vreemdeling 1 nog aangevoerd dat zij bij verweerder om escorts heeft gevraagd, maar dat is door verweerder gemotiveerd betwist. Uit het formulier M120 over de voortgang van de uitzetting (productie 10 bij het verweerschrift) blijkt enkel dat eiseres de mogelijkheid heeft geopperd eigen escorts in te zetten (25 augustus) en dat op 13 september is besloten tot de inzet van Egyptische escorts. De rechtbank is ten aanzien van vreemdeling 1 van oordeel dat de verblijfskosten voorafgaand aan de uitzetting door verweerder in rekening konden worden gebracht.
7 Ten aanzien van vreemdeling 2 verschillen partijen van inzicht over de vraag wat precies de inhoud van de aanwijzing (van een ambtenaar belast met grensbewaking) tot uitzetting is geweest.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij op 20 juli 2010 de aanwijzing heeft gekregen vreemdeling 2 op 27 juli 2010 uit te zetten. Zij baseert zich op een zogeheten ‘guiding letter’ van de Dutch Immigration gericht aan “Immigration or other proper authority” in Caïro, waarin staat vermeld dat vreemdeling 2 verblijf in Nederland is geweigerd en dat hij met vlucht [vluchtnummer 1] op 27 juli 2010 zal worden uitgezet (productie 33 bij de gronden van het beroep).
Ter zitting is door verweerder gesteld dat de Kmar eiseres op 20 juli 2010 tweemaal een fax heeft gestuurd met de aanwijzing om vreemdeling 2 onmiddellijk terug te vervoeren naar Caïro. De eerste fax betrof de daadwerkelijke aanwijzing van de Kmar aan eiseres om een vlucht te boeken. In reactie daarop heeft eiseres de vlucht van 27 juli 2010 voorgesteld. Hierop is de tweede fax verstuurd met daarin de vermelding dat vreemdeling 2 op 27 juli 2010 om 15:40 met vlucht [vluchtnummer 1] zal vertrekken van luchthaven Schiphol te Amsterdam. Hoewel de eerste fax van verweerder en de daarop gevolgde reactie van eiseres door verweerder niet konden worden geproduceerd, overweegt de rechtbank dat door eiseres niet is betwist dat zij degene is die de vlucht boekt voor de uit te zetten vreemdeling en niet de Kmar. De rechtbank ziet dan ook geen grond om te twijfelen aan de door verweerder weergegeven gang van zaken. De rechtbank houdt het er daarom op dat eiseres op 20 juli 2010 de aanwijzing tot onmiddellijke uitzetting heeft ontvangen. Omdat niet is gebleken dat onmiddellijke uitzetting onmogelijk was, maar eiseres heeft bepaald de uitzetting eerst te effectueren op 27 juli 2010, is de rechtbank ten aanzien van vreemdeling 2 eveneens van oordeel dat de verblijfskosten voorafgaand aan de uitzetting (van 20 tot 27 juli) door verweerder in rekening konden worden gebracht.
8 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de verblijfskosten voorafgaand aan de uitzetting van de vreemdelingen 1 en 2 bij eiseres in rekening heeft gebracht. Het beroep is daarom ongegrond.
9 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.W. Vogels, voorzitter, en mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en mr. G.F. van der Linden-Burgers, rechters, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2013.
mr. M.D. Gunster mr. H.W. Vogels
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).