ECLI:NL:RBDHA:2014:10942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
AWB 13/31426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van bekering tot het christendom en de Bahaddar-toets

In deze zaak heeft eiseres op 14 oktober 2013 een vierde asielaanvraag ingediend, waarbij zij stelt dat zij bekeerd is tot het christendom. Dit zou blijken uit haar deelname aan een christelijk koor, het bijhouden van een evangeliserend weblog en verklaringen van derden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door eiseres overgelegde stukken niet overtuigend zijn en dat zij geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herbeoordeling van haar aanvraag rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin de geloofwaardigheid van eiseres' bekering al in twijfel was getrokken. De rechtbank heeft de Bahaddar-toets toegepast, waarbij bijzondere feiten of omstandigheden moeten worden aangetoond die een schending van artikel 3 EVRM zouden kunnen opleveren bij uitzetting. De rechtbank concludeert dat eiseres haar bekering niet aannemelijk heeft gemaakt en dat er geen reden is om aan te nemen dat zij bij terugkeer naar Iran in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zal komen te staan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen proceskostenveroordeling volgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/31426

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Poelman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen onder verwijzing naar de beschikkingen van 8 januari 2010, 4 maart 2011 en 6 januari 2012. Tevens heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij een verzoek tot
het treffen van een voorlopige voorziening ingediend (AWB 13/31434).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014. Eiseres is verschenen in het bijzijn van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten, die tussen partijen niet in geschil zijn. Eiseres heeft eerder, op 4 januari 2010, 24 februari 2011, en 29 december 2011 asielaanvragen ingediend. Bij beschikkingen van 8 januari 2010,
4 maart 2011 en 6 januari 2012 zijn de aanvragen van eiseres afgewezen. De beschikkingen zijn bij uitspraken van 2 februari 2010, 25 maart 2011 en 31 mei 2012 onherroepelijk geworden. Hiermee is in rechte vast komen te staan dat het asielrelaas van eiseres, voor zover het haar gestelde problemen in het land van herkomst betreft, niet geloofwaardig is. Verder is in de twee laatste procedures komen vast te staan dat eiseres haar gestelde bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt gezien de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden en ongerijmdheden in de verklaringen van eiseres over haar bekering.
2.
Op 14 oktober 2013 heeft eiseres wederom een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend, op de grond dat zij is bekeerd en dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Daarbij is van belang, aldus eiseres, dat zij daadwerkelijk is bekeerd en dat zij verschillende activiteiten ontplooit waarmee zij uiting geeft aan haar geloof, zoals het zingen in een christelijk koor. Voorts heeft eiseres een Iraans weblog waarmee zij probeert het christelijk geloof te verspreiden en waarvan de Iraanse autoriteiten, gezien de afsluiting ervan, op de hoogte zijn geraakt. Omdat eiseres gemakkelijk te herleiden is tot het weblog, heeft eiseres sowieso te vrezen bij terugkeer naar Iran, aldus eiseres. Eiseres heeft ter onderbouwing van de aanvraag de volgende documenten overgelegd:
a. Een verklaring van 27 januari 2013 van [naam 1];
b. Een verklaring van 20 mei 2013 van [naam 1];
c. Een verklaring van 26 januari 2013 van [naam 2];
d. Verschillende stukken ter onderbouwing van de geloofsuitingen van eiseres (lidmaatschap van de muziekgroep van de Koreskerk, deelname aan het Vreemdlandfestival en medewerking aan een documentaire);
e. Een schermafdruk van 2 oktober 2013 met Google-zoekresultaten op de naam van eiseres;
f. Schermafdrukken van 3 januari 2013 van het weblog van eiseres met vertaling.
g. Een verslag van een geloofsgesprek overgelegd van 15 juli 2013 van de commissie Plaisier (hierna: het gespreksverslag);
3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag van eiseres afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de gestelde bekering van eiseres nog altijd niet geloofwaardig wordt geacht, nu eiseres er gezien haar vage en algemene verklaringen nog altijd niet in is geslaagd een diepgewortelde innerlijke overtuiging aannemelijk te maken en ook de eerder geconstateerde tegenstrijdigheden en ongerijmdheden niet heeft weggenomen. Verder acht verweerder het niet aannemelijk dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van het weblog van eiseres; niet gebleken is dat de afsluiting daarvan op last van de autoriteiten heeft plaatsgevonden. Bovendien acht verweerder niet aannemelijk dat de Iraanse autoriteiten het weblog tot eiseres zouden kunnen herleiden.
4.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Op hetgeen zij heeft aangevoerd, wordt in het navolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.
wijziging van het recht en nova
5.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Indien er geen sprake is van een wijziging van het recht of nova, moet de rechtbank steeds beoordelen of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden voordoen, als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak
nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (www.echr.coe.int; hierna: het arrest Bahaddar).
6.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van de voorgaande aanvragen de gestelde bekering niet heeft beoordeeld conform de daartoe thans gehanteerde vragenlijst, zoals gesanctioneerd in de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955). Aldus is bij de voorgaande aanvragen niet alles aan de orde gekomen, en is daarmee mogelijk sprake van een in onderhavige procedure relevante wijziging van het recht.
7.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2697) overweegt de rechtbank dat de vaste gedragslijn van verweerder, om bekeringen te beoordelen aan de hand van een daartoe opgestelde vragenlijst, geen gewijzigd recht is zoals omschreven in rechtsoverweging 6. Zoals blijkt uit de genoemde uitspraak van de Afdeling, is het niet in strijd met de genoemde vaste gedragslijn te achten dat verweerder van eiseres verwachtte dat zij bij het gehoor opvolgende aanvraag alsnog inzichtelijk kon maken waarom zij tot de gestelde bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen, gegeven de in de voorgaande procedures reeds ongeloofwaardig geachte bekering. Bij dat gehoor was blijkens de uitspraak van de Afdeling voorts niet vereist dat verweerder (wederom) alle vragen stelde zoals bedoeld in de vaste gedragslijn, maar kon worden volstaan met de vraag of eiseres in aanvulling op haar eerdere aanvraag nader kon verklaren over de bekering.
8.
Ter staving van haar bekering heeft eiseres de in rechtsoverweging 2. onder a. tot en met g. genoemde documenten overgelegd. De documenten genoemd onder a. tot en met e. en g. zijn op verzoek van eiseres opgesteld, zodat niet valt in te zien waarom deze niet eerder hadden kunnen en derhalve hadden moeten worden overgelegd. Ten aanzien van het document onder f., een schermafdruk van het weblog van eiseres, geldt dat eiseres heeft verklaard dat zij het weblog reeds sinds drie jaar bijhoudt, zodat eiseres ook dit eerder had kunnen en derhalve had moeten aanvoeren. Verder heeft eiseres in het gehoor opvolgende aanvraag op 16 oktober 2013 geen verklaringen afgelegd waarmee alsnog inzichtelijk is gemaakt waarom zij tot de gestelde bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen zoals bedoeld in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2014. Derhalve is evenmin sprake van nova.
Bahaddar
9.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een relevante wijziging van het recht en/of nova die een toetsing van het bestreden besluit rechtvaardigen. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5. overwogen, dient evenwel beoordeeld te worden of er zich bijzondere feiten en omstandigheden voordoen als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar. Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen eiseres heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting een refoulementverbod zou schenden, als neergelegd in artikel 3 van het EVRM. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2483), ziet de rechtbank in dit geval aanleiding die beoordeling te maken aan de hand van hetgeen eiseres heeft aangevoerd en overgelegd en het standpunt van de staatssecretaris daarover. Nu de te maken beoordeling plaatsvindt met het oog op de verzekering van de eerbiediging van de verboden neergelegd in artikel 3 van het EVRM, en de Bahaddar-toets een zelfstandige beoordeling van de bestuursrechter voorschrijft, ziet de rechtbank aanleiding om het standpunt van verweerder niet terughoudend te toetsen, maar ten volle te beoordelen.
10.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd betreft in de eerste plaats haar gestelde bekering, zoals onderbouwd met haar verklaringen in het gehoor opvolgende aanvraag en de overgelegde documenten. Blijkens het bestreden besluit en de daarop ter zitting gegeven toelichting heeft verweerder deze gestelde bekering nog altijd niet geloofwaardig geacht.
11.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiseres heeft gehoord in een gehoor opvolgende aanvraag van 16 oktober 2013. Eiseres heeft in dat gehoor verklaard dat zij voorheen geen rust had maar dat zij rust heeft gevonden, dat zij mensen kan liefhebben en vergeven en dat het haar met dank aan God gelukt is alle problemen te doorstaan. Op een vervolgvraag van verweerder heeft eiseres verklaard dat zij door begunstiging door de Heilige Geest rust, nederigheid en geduld heeft gekregen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze verklaringen onvoldoende blijk geven van een weloverwogen en welbewust proces van bekering tot het christendom. Ter staving van haar bekering heeft eiseres verder de in rechtsoverweging 2. onder a. tot en met f. genoemde documenten overgelegd. Uit deze stukken blijken verschillende activiteiten van eiseres, naar eiseres stelt ter uiting van haar christelijk geloof. Hoewel de activiteiten die door deze stukken worden onderbouwd op zichzelf beschouwd een indicatie kunnen zijn voor een bekering, zijn zij op zichzelf onvoldoende om die bekering aan te tonen. Verweerder heeft terecht gesteld dat deze stukken – en de activiteiten die zij aantonen – niet kunnen afdoen aan de verantwoordelijkheid van eiseres om zelf overtuigende verklaringen af te leggen met betrekking tot haar bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:890).
12.
Zoals ook door verweerder ter zitting erkend staaft het gespreksverslag, genoemd onder g., niet de activiteiten van eiseres, maar gaat het in op de innerlijke geloofsbeleving van eiseres als christen. Blijkens het gespreksverslag is daarin met name een weergave opgenomen van hetgeen eiseres tegenover de commissie Plaisier heeft verklaard. Verder wordt geconcludeerd dat er geen reden is voor twijfel aan de bekering nu er geen inconsistenties werden waargenomen in de verklaringen en eiseres – kort samengevat – een zeer oprechte indruk maakte. Voor zover eiseres met haar stelling dat de commissie Plaisier terzake kundig is, heeft bedoeld te betogen dat het gespreksverslag als een deskundigenrapport moet worden beschouwd, passeert de rechtbank dat betoog, reeds omdat het gespreksverslag niet aan de aan een deskundigenrapport te stellen eisen van controleerbaarheid en inzichtelijkheid voldoet.
13.
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het gespreksverslag niet wezenlijk ingaat op het proces van innerlijke bekering, zodat ook uit het gespreksverslag niet alsnog overtuigende verklaringen blijken met betrekking tot de bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Anders dan eiseres meent betekent dit niet dat een eenmaal ongeloofwaardig geachte bekering altijd ongeloofwaardig zal blijven; wel is van belang dat een geloofwaardige verklaring wordt gegeven voor de tegenstrijdigheden en ongerijmdheden die eerder aanleiding gaven voor twijfel aan de gestelde bekering. Gelet daarop is de gestelde bekering van eiseres naar het oordeel van de rechtbank nog altijd niet geloofwaardig. Er is in de gestelde bekering derhalve geen bijzonder, op de individuele zaak betrekking hebbend feit of omstandigheid gelegen als bedoeld in het arrest Bahaddar.
14.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling omdat zij bij terugkeer naar Iran in de bijzondere (negatieve) belangstelling van de Iraanse autoriteiten zal komen te staan. Ter onderbouwing van die stelling voert eiseres aan dat zij een evangeliserend Iraans weblog heeft bijgehouden, dat dit weblog is afgesloten op last van de overheid en dat bekend is dat de Iraanse autoriteiten een bijzondere negatieve belangstelling hebben voor kritische bloggers. Verder is van belang, aldus eiseres, dat er een foto van eiseres op het afgesloten weblog stond. Nu op andere websites ook foto’s van eiseres zijn te vinden waar haar naam bij staat vermeld, kan het weblog tot eiseres herleid worden. Verder is het een gegeven dat de Iraanse autoriteiten terugkerende vreemdelingen confronteren met uitingen die zij in het buitenland hebben gedaan en dat eiseres geen afdoende verklaring zal kunnen geven voor haar jarenlange verblijf in het buitenland, aldus eiseres.
15.
De rechtbank ziet aanleiding om, gezien rechtsoverweging 45 van het EHRM in het arrest Bahaddar, ook deze stellingen van eiseres inhoudelijk te beoordelen, waarbij de rechtbank eveneens het standpunt van verweerder zal betrekken. Immers, indien uitgegaan zou moeten worden van de juistheid van de stellingen van eiseres, dreigt zij bij terugkeer naar Iran aan een behandeling te worden onderworpen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM, hetgeen overigens niet zonder meer betekent dat verweerder gehouden zou zijn aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen, nu dit verweerder ook kan doen besluiten eiseres enkel niet uit te zetten naar Iran teneinde te voldoen aan het refoulementverbod zoals neergelegd in artikel 3 van het EVRM. Voor dat laatste zou aanleiding kunnen bestaan in situaties waarin geen sprake is van een oprechte bekering, terwijl de vreemdeling bewust bij de autoriteiten in het land van herkomst de indruk wil wekken dat zulks wel het geval is.
16.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde schermafdrukken is af te leiden dat het weblog van eiseres is afgesloten, maar dat daaruit niet afgeleid kan worden dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van eiseres. Daarbij is van belang dat de tekst op het afgesloten weblog, “Uw weblog is geblokkeerd door het niet nakomen van de regels van de site of op bevel van Rechtelijke instanties” er niet zonder meer op duidt dat het weblog is afgesloten vanwege de inhoud daarvan. Reeds daarom is er onvoldoende reden om aan te nemen dat juist eiseres bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten zal komen te staan. Daarnaast heeft er terecht op gewezen dat uit algemeen bekende informatie blijkt dat het verantwoordelijk orgaan voor het blokkeren van websites in Iran de “CI” is, maar dat dit niet overeenkomt met de informatie die op het afgesloten weblog staat.
17.
Daar komt bij dat, als er van zou worden uitgegaan dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van het weblog, niet aannemelijk is dat het weblog is te herleiden tot eiseres. De omstandigheid dat er een goed gelijkende foto van eiseres op het weblog staat, acht de rechtbank onvoldoende om tot een concrete vrees daarvoor te leiden. Daarbij acht de rechtbank van belang de omstandigheid dat eiseres in Iran onder een andere naam bekend is dan op het weblog is vermeld en waaronder zij in Nederland bekend staat. Hetzelfde geldt voor de activiteiten die eiseres in Nederland ter uiting van haar geloof ontplooit; ook op de websites waarop eiseres in dat verband is terug te vinden, naar eiseres stelt, is niet haar in Iran bekende naam gepubliceerd, maar haar naam zoals die in Nederland bekend is. De veronderstelling van eiseres verder, dat zij bij terugkeer naar Iran zal worden ondervraagd en dat zij daarom een concrete vrees moet koesteren, is gebaseerd op de veronderstelling dat de Iraanse autoriteiten ter plaatse wetenschap zullen hebben van het weblog van eiseres en/of van haar overige evangeliserende activiteiten in Nederland. Uit het voorgaande volgt evenwel dat en waarom niet zonder meer valt in te zien dat dat het geval zal zijn.
18.
Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman rechter, in aanwezigheid van
S.J.W.H. Potters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 augustus 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.