6.Dat verweerder de hoorplicht als bepaald in artikel 7:2 van de Awb heeft geschonden wordt ook niet gevolgd. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eiseres afdoende in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt over de geweigerde Wmo-voorziening kenbaar te maken. Dat het bestreden besluit op een andere wettelijke grondslag is gebaseerd doet daaraan niet af. Het feitencomplex is immers niet gewijzigd. Ook overigens is niet gebleken dat eiseres doordat zij niet is gehoord over de wijziging van de wettelijke grondslag processueel of materieel in haar belangen is geschaad.
7.1Over de vraag of sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 2 van de Wmo overweegt de rechtbank het volgende. Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres beperkingen ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning, welke (mede) worden veroorzaakt door de noodzaak van het gebruik van een rolstoel. Voorts is door verweerder niet betwist dat de door eiseres gevraagde voorzieningen noodzakelijk en adequaat zijn om haar beperkingen op te heffen.
7.2De stelling van verweerder dat, gelet op het Sociaal Plan en de artikelen 7:220 en 7:274 van het Burgerlijk Wetboek (BW), sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 2 van de Wmo wordt niet gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 7:220, vijfde en zesde lid, van het BW geen voorliggende voorziening voor de gevraagde Wmo-voorziening. Voor dit oordeel is van belang dat uit de tekst van artikel 7:220 van het BW, noch uit een andere bepaling in het BW volgt dat deze bepaling van dwingend of semi-dwingend recht is. Dit brengt mee dat partijen bij overeenkomst van deze bepaling kunnen afwijken. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2004/05, 30 131, nr. 3, p. 14) volgt dat de Wmo niet geldt indien aan andere wetten rechten kunnen worden ontleend. Dit sluit niet uit dat, anders dan eiseres stelt, ook rechten kunnen worden ontleend aan andere dan sociale zekerheidswetten. Nu echter geen sprake is van een dwingendrechtelijke bepaling kan aan artikel 7:220 van het BW niet het recht worden ontleend op vergoeding van de verhuis- en inrichtingskosten. Evenmin kan hieraan het recht worden ontleend op de verrichte bouwkundige aanpassingen aan en in de woning aan de [b-straat]. Reeds daarom kan niet gezegd worden dat dit artikel voorziet in de door eiseres gevraagde maatschappelijke ondersteuning.
7.3Artikel 7:274, eerste lid, aanhef en onder c, van het BW is evenmin aan te merken als een voorliggende voorziening. Die bepaling regelt immers slechts in welke gevallen een vordering door de rechter kan worden toegewezen bij geschillen omtrent het niet verlengen van de huurovereenkomst voor het gehuurde, indien de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen. Dat in het Sociaal Plan een aantal regelingen en afspraken zijn genoemd die zien op de positie van de huurders maakt het voorgaande niet anders, nu het Sociaal Plan geen wettelijke voorziening betreft.
8.1In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat als geen sprake is van een voorliggende voorziening, sprake is van algemeen gebruikelijke kosten op grond waarvan de gevraagde voorziening niet kan worden toegekend. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
8.2Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich te verplaatsen in en om de woning.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Wassenaar uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening.
Artikel 25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.
8.3Vastgesteld wordt dat de Verordening per 1 september 2012 in werking is getreden. Nu het bestreden besluit dateert van na die datum, is de op dat moment geldende wet- en regelgeving en daarmee de Verordening van toepassing. Ingevolge artikel 35 van de Verordening is de Vmo met de inwerkingtreding van de Verordening ingetrokken. De Vmo was derhalve ten tijde van het bestreden besluit niet langer van toepassing, zodat al hetgeen verweerder in het verweerschrift betoogt over de toepassing van de artikelen 1.2 en 5.8 van de Vmo in het kader van de verhuizing van eiseres niet wordt gevolgd.
8.4Het standpunt van verweerder dat het hier gaat om een algemeen gebruikelijke voorziening is niet gebaseerd op de aard van gevraagde voorziening, maar is kennelijk gebaseerd op het feit dat er een Sociaal Plan is opgesteld, op grond waarvan volgens verweerder aanspraak kan worden gemaakt op de gevraagde woonvoorziening. Daartoe heeft verweerder verwezen naar jurisprudentie van de CRvB. Dit betoog faalt. In het kader van de beoordeling of een aangevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is, kan gelet op de door verweerder bedoelde jurisprudentie onder omstandigheden betekenis toekomen aan het gegeven dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4115). Daargelaten dat in de Verordening een dergelijke weigeringsgrond ontbreekt, kan het Sociaal Plan niet worden gekwalificeerd als een privaatrechtelijke verbintenis. In het Sociaal Plan is immers slechts opgenomen dat de Woningbouwvereniging faciliteert bij de realisatie van de benodigde Wmo-aanpassingen zoals een verhoogde toiletpot. Dergelijke Wmo-aanpassingen zijn van geheel andere orde dan de gevraagde woonvoorziening en bovendien is de rechtbank niet gebleken dat uit het Sociaal Plan rechtens afdwingbare verplichtingen voor de Woningbouwvereniging voortvloeien. 8.5Ook overigens is niet gebleken dat sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening. Zoals in de toelichting op de Verordening is vermeld is een voorziening algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt. Dit is in lijn met vaste jurisprudentie van de CRvB. Niet gezegd kan worden dat de bouwkundige aanpassingen aan en in de woning in het geval van eiseres algemeen gebruikelijk zijn. Daartoe geldt dat de bouwkundige aanpassingen in dit geval bedoeld zijn om de woning rolstoel toe- en doorgankelijk te maken, waarbij door verweerder niet is betwist dat de door eiseres gevraagde voorzieningen noodzakelijk en adequaat zijn om haar beperkingen op te heffen. De strekking van een bepaling als artikel 25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening is volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2010, LJN: BN1265), te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokkene aannemelijk is te achten dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Niet valt in te zien dat daarvan in het onderhavige geval sprake is.
8.6Voorts stelt de rechtbank vast dat in de Verordening een regeling ontbreekt die bepaalt dat om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen er een duidelijke samenhang moet zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Al hetgeen verweerder hierover naar voren heeft gebracht heeft betrekking op artikel 5.8 van de Vmo en dat artikel is met de vaststelling van de Verordening, zoals onder 8.3 is overwogen, komen te vervallen.