het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 3 november 2010, 08/1567 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 4 mei 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. de Romp. Betrokkene heeft de Raad bericht dat zijn medische situatie het niet toelaat dat hij ter zitting van de Raad verschijnt.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Betrokkene, geboren in 1943, heeft in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) bij brief van 28 maart 2007 een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van een aanpassing van het ventilatiesysteem in de door hem in 2005 betrokken woning. In de aanvraag heeft betrokkene uiteengezet dat hij nog maar één long heeft, dat de hoeveelheid zuurstof die in zijn lichaam wordt opgenomen daardoor beperkt is, dat hij een woning in [gemeente] heeft gekocht in verband met de betere luchtkwaliteit aan de kust en dat na verhuizing naar de woning in [gemeente] is gebleken dat de woning op een afwijkende manier is gebouwd en niet beschikt over normale mogelijkheden van ventilatie.
1.3. In het kader van deze aanvraag heeft het College WOSM verzocht nader onderzoek te doen. De verzekeringsarts L.S. Dekhuijzen heeft op 26 april 2007 geconcludeerd dat betrokkene blijvend aangewezen is op een woning met voldoende adequate ventilatiemogelijkheden, waarbij de temperatuur gelijkmatig en de lucht voldoende vochtig dient te zijn. Arbeidsdeskundige A.A. Goossens heeft in het rapport van 14 mei 2007 geconcludeerd dat het ventilatieprobleem in de woning van betrokkene complex is. Meerdere bewoners van het flatgebouw hebben geklaagd en er is een onderzoek door de bouwer Bouwfonds MAB Onwikkeling BV(Bouwfonds) ingesteld. De resultaten daarvan worden afgewacht.
1.4. Bij besluit van 16 juli 2007 heeft appellant de gevraagde voorziening geweigerd onder verwijzing naar artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Noordwijk (Vmo). Daarbij is aangegeven dat de problemen die betrokkene bij het normale gebruik van de woning ondervindt, voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. Het lag op de weg van betrokkene - gelet ook op zijn handicap - bij de aanschaf van de woning na te gaan of de woning voldoende zou kunnen worden geventileerd. Het probleem dat is ontstaan door de aankoop van een ondeugdelijke woning kan niet vervolgens met een beroep op de Wmo worden afgewenteld.
1.5 Bij besluit van 22 januari 2008 heeft appellant, onder overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften van 26 oktober 2007, het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 16 juli 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant de weigering nader gemotiveerd met een verwijzing naar artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder c, in verbinding met artikel 4.4 van de Vmo. De door betrokkene ervaren belemmeringen zijn volgens appellant het gevolg van het onvoldoende functionerende ventilatiesysteem, waarvoor de bouwer dan wel de verkoper aansprakelijk is. Betrokkene dient de bouwer dan wel de verkoper aansprakelijk te stellen voor het gebrekkige ventilatiesysteem. Deze aanspraak dient te worden aangemerkt als een voorliggende voorziening bestaande uit een privaatrechtelijke overeenkomst. Appellant heeft voorts geen omstandigheden aanwezig geacht om door middel van toepassing van de hardheidsclausule de verstrekking van de gevraagde voorziening te rechtvaardigen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met een bepaling omtrent het griffierecht, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 januari 2008 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd wegens strijd met artikel 4 van de Wmo en appellant opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet mocht volstaan met de toepassing van artikel artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wmo. Betrokkene ondervindt ernstige gezondheidsklachten door het ventilatiesysteem in zijn woning. Van de zijde van de bouwer en/of de verkoper is op afzienbare termijn geen oplossing te verwachten en het realiseren van een passende oplossing duldt naar het oordeel van de rechtbank niet langer uitstel. Appellant had naar het oordeel van de rechtbank moeten onderzoeken of, en zo ja op welke wijze, het ventilatiesysteem in de woning van betrokkene zou kunnen worden aangepast, zodat de belemmeringen die hij ondervindt bij het normale gebruik van de woning zouden kunnen worden weggenomen. Daarnaast had appellant de vraag moeten beantwoorden of een woonvoorziening ingevolge de Wmo in die aanpassing had kunnen voorzien, of dat de met de aanpassing gemoeide kosten in het kader van de Wmo zouden kunnen worden vergoed. Ook had appellant in kaart kunnen en moeten brengen of, en zo ja op welke wijze en mate, betrokkene feitelijke dan wel financiële hulp kon krijgen met betrekking tot een eventuele verhuizing als alternatief voor het oplossen van zijn woonproblematiek.
2.2. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er in de gegeven omstandigheden geen sprake is van een reële voorliggende voorziening in de zin van artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vmo. De bouwer en de verkoper hebben erkend dat het ventilatiesysteem niet aan de regels voldoet, zodat betrokkene via een kort gedingprocedure kan afdwingen dat de bouwer en/of de verkoper voortvarend naar een passende oplossing zoekt.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, van de Vmo, wordt geen voorziening toegekend:
“(…)
b. indien de voorziening voor een persoon als belanghebbende algemeen gebruikelijk is;
c. voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening of voorliggende voorziening bestaat;
d. voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
(…)”
3.3. De beroepsgrond van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vmo niet aan de weigering ten grondslag kan worden gelegd slaagt niet. De Raad verwijst naar zijn in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) gedane uitspraak van 7 februari 2007, LJN AZ8205. De Raad komt in het kader van de Wmo tot het oordeel dat het in strijd is met artikel 2 en artikel 4, eerste lid, van de Wmo, indien in een verordening wordt bepaald dat geen voorziening wordt toegekend voor zover op grond van enige privaatrechtelijke verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat. Een dergelijke categoriale en fundamentele uitsluiting waarin de Wmo zelf niet voorziet, verdraagt zich naar het oordeel van de Raad niet met de wettelijke compensatieplicht en is daarom onverbindend. Hieruit volgt dat de rechtbank het besluit op bezwaar terecht heeft vernietigd, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Vanuit het streven naar een finale beslechting van het geschil te komen overweegt de Raad het volgende.
3.4. Overeenkomstig rechtsoverweging 4.3.5 van voornoemde uitspraak is de Raad van oordeel dat het ook niet in strijd is met de Wmo om te bepalen - zoals in artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vmo - dat geen voorziening wordt toegekend, indien de aangevraagde voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. In het kader van de beoordeling of een aangevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is, kan onder omstandigheden wel betekenis toekomen aan het gegeven dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt. De Raad verwijst in dat verband naar hetgeen hij heeft overwogen in zijn uitspraken van 22 november 2006, LJN AZ3136 en 20 december 2006, LJN AZ5998. Dit leidt in het geval van betrokkene tot het volgende.
3.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het ventilatiesysteem vanaf de oplevering van de woning in 2005 ondeugdelijk is en het normale gebruik van de woning belemmert. Onder de gedingstukken bevindt zich het arbitraal vonnis van het Garantie Instituut Woningbouw van 24 februari 2009. Naar aanleiding van de klachten van betrokkene is geconcludeerd dat het ventilatiesysteem en de spuiventilatie niet voldoen aan de garantienormen, waaronder de eisen van het Bouwbesluit. Bouwfonds is veroordeeld tot het (doen) verrichten van zodanige werkzaamheden dat alsnog wordt voldaan aan de garantienormen, alsmede tot het (doen) verrichten van alle hieruit voortvloeiende noodzakelijke bijkomende werkzaamheden. Deze werkzaamheden dienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van het vonnis te zijn uitgevoerd. De arbiter heeft zijn vonnis gebaseerd op de door hem ingeschakelde deskundige J.G. Marcus, werkzaam bij Installatie-technische Advies Combinatie (IAC). Deze deskundige heeft op 15 oktober 2008 aan de arbiter rapport uitgebracht. Als hersteladvies zijn drie opties genoemd, waardoor ook het systeem zodanig wordt gewijzigd en ingeregeld dat de in het rapport vermelde ventilatiecapaciteiten behaald worden.
3.6. De Raad concludeert dat op grond van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de woning van betrokkene vanaf het moment van de oplevering op het punt van de aangevraagde voorziening onmiskenbaar niet voldoet aan de voor een dergelijke woning, op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels en contractuele bepalingen, geldende vereisten. Indien de woning wel aan die vereisten zou voldoen, zou de aangevraagde voorziening ook niet nodig zijn, zodat de aangevraagde voorziening in beginsel moet worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk in de zin van artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vmo.
3.7. Voor zover het feit dat Bouwfonds niet (tijdig) voldoet aan de verplichting tot het alsnog aanbrengen van een deugdelijk ventilatiesysteem al zou moeten leiden tot de conclusie dat appellant voornoemde uitsluitingsgrond - al dan niet met toepassing van de hardheidsclausule - niet langer aan betrokkene zou kunnen tegenwerpen, is het de Raad niet gebleken dat betrokkene Bouwfonds in en buiten rechte heeft aangesproken op het feit dat het arbitrale vonnis niet wordt nagekomen. De Raad ziet dan ook aanleiding op grond van artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vmo de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 januari 2008 in stand te laten. Dit brengt met zich dat, anders dan de rechtbank het College bij de aangevallen uitspraak heeft opgedragen, geen nieuw besluit op bezwaar behoeft te worden genomen.
3.8. Ten slotte overweegt de Raad ter voorlichting van betrokkene dat de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad heeft medegedeeld dat, buiten het bestek van deze procedure door appellant een renteloze lening van € 7.000,- kan worden verstrekt ten einde op korte termijn het door het bureau LBP/Sight voorgestelde ventilatieconcept te realiseren.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij aan appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor het overige;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en H.C.P. Venema en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.