Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2014 in de zaken tussen
[X], wonende te [Z], eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.
Procesverloop
1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag loonheffingen (SGR 13/10307) opgelegd ten bedrage van € 10.903, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 1.333. Tevens is bij separate beschikking heffingsrente berekend.
Overwegingen
- Eiser heeft geen activiteiten als glazenwasser verricht, al dan niet als ondernemer, maar was slechts geldloper voor een derde. Voor het geldlopen ontving eiser een geringe vergoeding. Eiser heeft het geld geïnd aan de hand van waskaarten die hij kreeg van de bewuste derde en vulde die waskaarten in volgens informatie verkregen van die derde. Eiser heeft de veronderstelde inkomsten uit de gestelde werkzaamheden als glazenwasser niet genoten en evenmin waren de glazenwassers bij eiser in dienst.
- Verweerder concludeert ten onrechte tot omkering van de bewijslast. Zo daarvoor al aanleiding zou zijn, is geen sprake van een redelijke schatting.
- Verweerder heeft bij het opleggen van de belastingaanslagen en bij het geven van de beschikkingen, het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
- Het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2007 en de daarbij gegeven boetebeschikking is niet-ontvankelijk, omdat het buiten de beroepstermijn is ingediend.
- Eiser heeft in de bewuste jaren een glazenwassersbedrijf geëxploiteerd met ten minste één werknemer dan wel in de vorm van een eenmanszaak activiteiten verricht als glazenwasser en/of geldoper en daaruit inkomsten genoten die hij niet heeft aangegeven.
- Eiser heeft niet de vereiste aangiften voor de IB/PVV, de omzetbelasting en de loonheffingen gedaan, hetgeen aanleiding is tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
- Er is geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
Beslissing
- verklaart het beroep gericht tegen de aanslag IB/PVV 2007 en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente, niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2007 en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente;
- verklaart het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2007 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente, niet-ontvankelijk;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.547 en vermindert de bij die aanslag gegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de navorderingsaanslag Zvw 2006 tot een berekend naar een bijdrage- inkomen van € 4.300 en vermindert de bij die navorderingsaanslag gegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 opgelegde vergrijpboete tot € 220;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.972 en vermindert de bij die aanslag gegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag Zvw 2008 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 2.100 en vermindert de bij die aanslag gegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de naheffingsaanslag OB tot een te betalen bedrag aan belasting van € 29.123, vermindert de bij die aanslag gegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en handhaaft de bij deze aanslag opgelegde vergrijpboete;
- vernietigt de naheffingsaanslagen loonheffingen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente;
- vernietigt de beschikking sectoraansluiting;
- vernietigt de beschikkingen gedifferentieerd premiepercentage WAO/WGA;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.190;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 424 aan eiser te vergoeden.