ECLI:NL:RBDHA:2014:10284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 13/32699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asiel; terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser, een man van Belarussische nationaliteit. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 13 juli 2012 was afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing op 2 juli 2013 bevestigd. Eiser heeft op 18 juli 2013 een herhaalde aanvraag ingediend, maar verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft deze aanvraag afgewezen en een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Verweerder stelde dat eiser Nederland onmiddellijk moest verlaten omdat hij zich niet aan eerdere vertrekverplichtingen had gehouden en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de eerdere afwijzing van de asielaanvraag en de argumenten van eiser dat hij in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten staat vanwege zijn deelname aan demonstraties in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag materieel vergelijkbaar was met het bestreden besluit en dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een nieuwe beoordeling rechtvaardigden. Eiser had echter wel rechtmatig verblijf in Nederland vanaf 18 juli 2013, waardoor de verplichting om Nederland te verlaten was komen te vervallen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat eiser zich niet aan zijn vertrekverplichting had gehouden en dat er onvoldoende grond was voor de conclusie dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover dat betrekking had op het terugkeerbesluit en het inreisverbod, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 32699
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op[geboortedatum], van Belarussische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Het besluit omvat tevens een terugkeerbesluit, waarbij aan eiser een termijn om Nederland te verlaten is onthouden, alsmede een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
1.1
Eiser heeft eerder, op 6 december 2011, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.2
Verweerder heeft voornoemde aanvraag bij besluit van 13 juli 2012 afgewezen. Verweerder heeft in dat besluit artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bij zijn beoordeling betrokken en de aanvraag van eiser afgewezen omdat van het asielrelaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat en verweerder het daarom niet geloofwaardig acht.
1.3
Het tegen voornoemd besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 juli 2013 (AWB 12/25440) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 december 2013 (201306453/1/V2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) voornoemde uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.4
Op 11 september 2013 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend. Eiser heeft ter onderbouwing van deze aanvraag aangevoerd dat hij in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten is komen te staan wegens zijn deelname in Nederland aan demonstraties bij de Wit-Russische ambassade en het Vredespaleis in Den Haag, gericht tegen de Wit-Russische autoriteiten. De veiligheidsdienst van Wit-Rusland is hiervan op de hoogte en eiser staat daardoor gesignaleerd. Ook eisers familieleden worden lastiggevallen als gevolg van eisers activiteiten. Zij worden onder druk gezet om eiser ertoe te bewegen om te stoppen met zijn activiteiten. Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser de hierna onder 4 genoemde stukken overgelegd.
Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd:
2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser in Wit-Rusland problemen heeft ondervonden en wordt gezocht door de Wit-Russische autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser op basis van zijn in Nederland verrichte activiteiten in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten is komen te staan, omdat niet is gebleken dat de autoriteiten op de hoogte zijn van de door eiser verrichte activiteiten.
3.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, materieel vergelijkbaar is met het eerdere afwijzende besluit van 13 juli 2012.
3.1 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; ECLI:NL:XX:1998:AG8817) voordoen.
3.2
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
4. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag de volgende stukken overgelegd:
a. een drietal oproepen aan eiser om bij de autoriteiten te verschijnen van [datum] 2013, [datum] 2013 en[datum] 2013;
b. een oproep aan de zus van eiser van [datum] 2013 om bij de autoriteiten te verschijnen;
c. een proces-verbaal van huiszoeking van[datum] 2013;
d. een besluit tot opschorten vooronderzoek van [datum] 2013;
e. een besluit omtrent afkondiging van bevel tot opsporing signaleren van beklaagde van [datum] 2013;
f. een besluit omtrent de vordering tot het in staat van beschuldiging stellen, van onbekende datum;
g. medische informatie van het ziekenhuis waar eisers vader is behandeld voor zijn verwondingen van [datum] 2012;
h. werkboekjes van eisers vader en zus;
i. uitdraaien van foto’s die op internet zijn gezet van verschillende demonstraties bij de Wit-Russische ambassade in Den Haag op [datum] 2012, [datum] 2012, [datum] 2012, [datum] 2012, [datum]2012, [datum] 2013, [datum] 2013 en [datum] 2013, en bij het Vredespaleis in Den Haag op [datum] 2013, waarop eiser is afgebeeld;
j. kennisgeving van eiser aan de politie Den Haag van een te houden demonstratie voor de Wit-Russische ambassade op [datum] 2013;
k. emailbericht van een vriendin van eiser, [vriendin], aan eiser van 8 juli (jaartal onbekend), waarin zij stelt dat zij als gevolg van haar bezoek aan eiser in Nederland problemen heeft gekregen in Wit-Rusland;
l. twee foto’s van [vriendin] in Nederland, waaronder een samen met eiser;
m. werkboekje van [vriendin];
n. verklaring van de organisatie ‘We Remember’ van onbekende datum met betrekking tot eiser, voorzien van een kopie van het paspoort en de verblijfsvergunning van de voorzitter, [naam];
o. screenprint van een pagina van de website van ‘[naam website]’, waarop drie bekenden van eiser met hun foto staan afgebeeld met wie eiser chatgesprekken heeft gevoerd over de politieke situatie in Wit-Rusland;
p. een screenprint van de profielpagina van eiser op de webiste van ‘[naam website]’;
q. een e-mailbericht van [naam] van[datum] 2014 aan de gemachtigde van eiser, waarin zij stelt dat aan het gebouw van de Wit-Russische ambassade een camera is bevestigd, waarvan zij gelooft dat die voortdurend filmopnamen maakt;
r. rapport van Freedom House, getiteld ‘Freedom on the Net 2012. Belarus’ van 24 september 2012; en
s. het jaarrapport van het US Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices 2012, over Wit-Rusland van 19 april 2013;
t. het rapport van de Speciale Rapporteur van het VN-Mensenrechtencomité over Wits-Rusland van 18 april 2013.
4.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 8 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB5763), ligt het op de weg van de vreemdeling de authenticiteit van de aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde documenten aan te tonen. Verweerder kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van documenten te laten beoordelen, zonder daarmee echter afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Een door de desbetreffende vreemdeling overgelegd document is geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid indien de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. Als niet reeds in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat sprake is van een authentiek document, is het aan de vreemdeling dit in beroep alsnog aan te tonen.
4.2
Verweerder heeft de door eiser overgelegde documenten, hiervoor genoemd onder 4, sub a tot en met g, voor onderzoek aangeboden aan de Koninklijke Marechaussee (Kmar).
Blijkens de processen-verbaal van onderzoek van de Kmar van 16 en 20 september 2013 kan over de echtheid van deze documenten geen uitspraak worden gedaan wegens het niet voorhanden hebben van voldoende betrouwbaar referentiemateriaal. Nu eiser ook zelf de authenticiteit van voornoemde documenten noch in de bestuurlijke fase noch in beroep alsnog op andere wijze heeft aangetoond, kunnen deze documenten derhalve niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.3
Eiser heeft niet toegelicht op welke wijze de door hem overgelegde werkboekjes van zijn vader en zijn zus, hiervoor genoemd onder 4, sub h, waarvan de inhoud gedeeltelijk dateert van na het eerdere afwijzende besluit van 13 juli 2012, kunnen afdoen aan dat eerdere besluit. Deze werkboekjes zijn reeds daarom geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, nu op voorhand is uitgesloten dat de inhoud van deze boekjes, voor zover die dateert van na het eerdere besluit van 13 juli 2012, aan dat besluit kan afdoen.
4.4
Nu de door eiser overgelegde documenten, hiervoor genoemd onder 4, sub a tot en met h, waaruit volgens eiser blijkt dat hij in Wit-Rusland als verdachte staat gesignaleerd en is opgeroepen om zich bij de autoriteiten te melden, geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, en in dit verband evenmin is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in voornoemd arrest van het EHRM in de zaak Bahaddar tegen Nederland, komt de rechtbank in zoverre niet toe aan een beoordeling van het bestreden besluit en de daartegen in dit verband door eiser aangevoerde beroepsgronden.
4.5
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde stelling, dat hij in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten is komen te staan wegens zijn deelname in Nederland aan demonstraties gericht tegen de Wit-Russische autoriteiten, onder meer verschillende foto’s overgelegd, hiervoor genoemd onder 4, sub i, waarop hij te zien als deelnemer aan demonstraties bij de Wit-Russische ambassade en het Vredspaleis in Den Haag. Voorts heeft eiser een screenprint van de website van ‘[naam website]’ overgelegd, hiervoor genoemd onder 4, sub o, waarop drie bekenden van eiser met hun foto staan afgebeeld en waarop eiser ook zelf een profiel heeft, voorzien van zijn profielfoto, genoemd onder 4, sub q.
Voorts heeft eiser algemene informatie overgelegd, meer in het bijzonder het onder 4, sub r, genoemde rapport van Freedom House van 24 september 2012, waaruit blijkt dat de Wit-Russische autoriteiten de oppositie in kaart trachten te brengen onder meer door het raadplegen van internet en sociale media.
4.6
De rechtbank stelt vast dat de deelname van eiser in Nederland aan demonstraties en de in dat verband overgelegde stukken, genoemd onder 4, sub i tot en met t, dateren van na het eerdere afwijzende besluit van 13 juli 2012. In het licht van het voornoemde door eiser overgelegde rapport van Freedom House, waaruit blijkt dat de Wit-Russische autoriteiten het internet en de sociale media in de gaten houden en het feit dat foto’s van eiser op websites van de oppositie zijn geplaatst (onder meer charter97.org), is niet reeds op voorhand uitgesloten dat de deelname van eiser aan de demonstraties en zijn in dat verband overgelegde stukken kunnen afdoen aan het eerdere afwijzende besluit. Hetgeen eiser in dit verband naar voren heeft gebracht is daarom aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit en de daartegen aangevoerde beroepsgronden in zoverre inhoudelijk beoordelen.
5.
Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Wit-Rusland in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten zal komen te staan, nu aan de Wit-Russische ambassade in Den Haag een camera is bevestigd die filmopnames maakt van demonstraties voor de ambassade, waardoor de autoriteiten op de hoogte zullen zijn van de deelname van eiser aan die demonstraties. Hij heeft daartoe een verklaring overgelegd van [naam] van We Remember, genoemd onder 4, sub n, waarin zij stelt dat de demonstraties worden gefilmd door de camera’s op de ambassade en worden gedocumenteerd door de ambassademedewerkers.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaring van [naam] op geen enkele wijze is onderbouwd. Eiser heeft immers een foto overgelegd waarop te zien is dat een camera is bevestigd aan de gevel van de ambassade. In beroep heeft eiser een aanvullende verklaring overgelegd van [naam] voornoemd, waarin zij stelt ‘there is a camera fixed at the building of the ambassy, I believe it is constantly filming’.
5.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit het enkele feit dat uit de door eiser overgelegde foto, waarop te zien is dat een camera is bevestigd aan de gevel van de Wit-Russische ambassade, niet volgt dat de ambassade filmopnames maakt van demonstranten en deze opnames documenteert ten behoeve van de autoriteiten in Wit-Rusland. Verweerder heeft in dit verband niet ten onrechte opgemerkt dat de camera’s ook uitsluitend voor bewakingsdoeleinden kunnen zijn bevestigd. Uit de door eiser overgelegde verklaringen van [naam], dat de Wit-Russische ambassade filmopnames maakt van demonstranten, blijkt niet waarop zij die stelling baseert. Uit haar aanvullende verklaring van 6 maart 2014 blijkt veeleer dat zij haar stelling heeft gebaseerd op haar eigen vermoedens. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser zijn standpunt dat hij vanwege de aan de ambassade bevestigde camera’s in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten is komen te staan, onvoldoende heeft onderbouwd.
De beroepsgrond slaagt niet.
6.
Eiser voert aan dat hij voorts in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten zal komen te staan, doordat hij een profiel heeft op de website ‘[naam website]’, waarop ook andere opposanten van de het bewind in Wit-Rusland actief zijn en met wie hij chatgesprekken heeft gevoerd, en de Wit-Russische autoriteiten deze website in de gaten houden. Eiser heeft een printscreen overgelegd van ‘[naam website]’, genoemd onder 4, sub o, waaruit blijkt dat zijn vrienden hierop actief zijn, en een printscreen van zijn eigen profielpagina op ‘[naam website]’, genoemd onder 4, sub p, waarop zijn profielfoto staat afgebeeld. Voorts zijn foto’s van eisers deelname aan de maandelijkse demonstraties voor de Wit-Russische ambassade en het Vredespaleis in Den Haag op verschillende websites van de oppositie geplaatst (onder meer charter97.org), zodat de autoriteiten aan de hand van de foto van eiser op ‘[naam website]’ kunnen vaststellen dat het daarbij gaat om eiser.
Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende zijn standpunt gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Wit-Russische autoriteiten de website van ‘[naam website]’ in de gaten houden. Onder verwijzing naar het rapport van Freedom House van 24 september 2012, genoemd onder 4, sub r, en het rapport van het US Department of State van 19 april 2013, genoemd onder 4, sub s, heeft eiser gesteld dat de Wit-Russische autoriteiten het internet en de sociale media in de gaten houden om de oppositie in kaart te brengen.
6.1
Uit het door eiser overgelegde rapport van Freedom House blijkt dat de Wit-Russische autoriteiten het internet, sociale media en het gebruik daarvan in de gaten houden en trachten te controleren, onder meer door het blokkeren van websites. Verder blijkt onder meer dat de website charter97.org op een zwarte lijst staat, maar dat toegang tot de website niet is geblokkeerd. Daarnaast wordt in het rapport vermeld dat het moeilijk is na te gaan in hoeverre de Wit-Russische autoriteiten het internet monitoren, maar aangenomen wordt dat intensief toezicht wordt gehouden. Uit het door eiser overgelegde jaarrapport van het US Department of State blijkt dat de Wit-Russische autoriteiten hun grip op internet hebben verstevigd en dat activisten op sociale media worden vervolgd.
6.2
Uit hetgeen eiser onder verwijzing naar voornoemde rapporten heeft aangevoerd blijkt weliswaar dat de Wit-Russische autoriteiten het internet en de sociale media in de gaten houden en dat activisten op sociale media kunnen worden vervolgd, hoewel onvoldoende duidelijk is op welke schaal dat gebeurt, maar verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Wit-Russische autoriteiten daadwerkelijk op de hoogte zijn van zijn oppositionele activiteiten in Nederland en dat hij daardoor in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten is komen te staan. Dat eiser een profiel heeft op de website [naam website], waarop hij chatgesprekken heeft gevoerd met andere tegenstanders van het regime en waarmee hij via zijn profielfoto kan worden gelinkt aan de foto’s op website van de oppositie waarop eiser zichtbaar is, is daartoe onvoldoende, nu uit voornoemde algemene informatie niet kan worden geconcludeerd dat iedere tegenstander van de Wit-Russische autoriteiten die met zijn oppositionele activiteiten actief is op internet, in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten komt te staan.
De beroepsgrond slaagt niet.
7.
Eiser heeft ter zitting met een beroep op het thematisch ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van september 2012 over Wit-Rusland (het ambtsbericht) aangevoerd dat het mogelijk is dat een persoon die terugkeert naar Wit-Rusland problemen kan ondervinden. Dit kan eruit bestaan dat deze persoon wordt ondervraagd om uitleg te geven bij de veiligheidsdiensten. Het is volgens het ambtsbericht niet bekend van welke factoren het afhangt of een persoon wel of niet door de veiligheidsdiensten wordt gecontroleerd of ondervraagd.
7.1
Nu verweerder, gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens zijn oppositionele activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling van de Wit-Russische autoriteiten is komen te staan, biedt de verwijzing door eiser naar het ambtsbericht van september 2012 geen grond voor het oordeel dat aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Wit-Rusland problemen zal ondervinden van de zijde van de veiligheidsdiensten. Uit het ambtsbericht kan niet worden geconcludeerd dat iedereen die terugkeert naar Wit-Rusland in de negatieve belangstelling van de veiligheidsdiensten zal komen te staan en het reële risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De beroepsgrond slaagt niet.
8.
Het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is ongegrond.
Het beroep, voorover gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod:9. Verweerder heeft in het bestreden besluit, en het daarin herhaald en ingelaste voornemen, voor zover dat betrekking heeft op het terugkeerbesluit, met toepassing van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, Vw bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, omdat een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat eiser eerder een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht blijkt Nederland te verlaten en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven, dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod, met toepassing van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw ten grondslag gelegd dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, Vw.
10.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte hem een termijn voor vrijwillig vertrek heeft onthouden. Verweerder heeft aan het opleggen van een onmiddellijke vertrekplicht ten onrechte ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting, voortvloeiend uit het eerdere afwijzende asielbesluit van 13 juli 2012, Nederland te verlaten. Eiser heeft zich binnen de terugkeertermijn die hem in het vorige terugkeerbesluit is gegund bij [locatie] gemeld voor het indienen van de onderhavige aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De beslissing op deze aanvraag mocht eiser in Nederland afwachten.
Voorts heeft verweerder ten onrechte aan het opleggen van een onmiddellijke vertrekplicht ten grondslag gelegd dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser verblijft in een AZC en ontvangt verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva). Daarnaast staat eiser ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op het adres van zijn Nederlandse partner, waartoe eiser een uittreksel uit de GBA heeft overgelegd. Voorts heeft eiser een salarisspecificatie van zijn partner overgelegd, waaruit blijkt dat zij een bruto maandsalaris verdient van € 4.955,46 per maand.
10.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het eerdere afwijzende asielbesluit van 13 juli 2012 heeft bepaald dat eiser Nederland uit eigen beweging dient te verlaten voor het einde van de beroepstermijn. Gelet op het bepaalde in artikel 62, eerste lid, Vw, in samenhang met artikel 69, eerste lid, Vw begrijpt de rechtbank daaruit dat verweerder kennelijk heeft bedoeld aan eiser een termijn voor vertrek te verlenen van vier weken.
Eiser heeft op 9 augustus 2012 beroep ingesteld tegen voornoemd besluit, waardoor op grond van artikel 82, eerste lid, Vw per die datum de vertrektermijn is opgeschort totdat op het beroep is beslist. Bij uitspraak van 2 juli 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard. De termijn waarbinnen eiser ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw Nederland uit eigen beweging diende te verlaten, is derhalve verstreken op 30 juli 2013.
Eiser heeft zich op 18 juli 2013 bij verweerder gemeld met het verzoek een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen, waarbij hij stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van die aanvraag. Op 11 september 2013 heeft eiser vervolgens zijn herhaalde aanvraag formeel ingediend. Vanaf 18 juli 2013 had eiser derhalve (opnieuw) op grond van artikel 8, aanhef en onder m, Vw, zoals dat luidde in de periode van belang, rechtmatig verblijf in Nederland. Daarmee is de verplichting voor eiser om Nederland te verlaten binnen de in het afwijzende besluit van 13 juli 2012 gestelde termijn, komen te vervallen. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat eiser zich niet heeft gehouden aan zijn verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de daarvoor gestelde termijn. Verweerder heeft deze grond dan ook ten onrechte ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en daarmee aan zijn beslissing in het thans bestreden besluit dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten.
10.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 4 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5677), blijkt uit de gronden dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en daarnaast niet beschikt over voldoende middelen van bestaan op zich niet zonder meer dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft voorts in het bestreden besluit noch ter zitting dan wel anderszins toegelicht waarom reeds uit deze twee gronden volgt dat in de zaak van eiser een dergelijk risico bestaat. Een dergelijke toelichting kon in deze zaak te meer van verweerder worden verlangd, nu eiser heeft aangetoond dat hij staat ingeschreven op een vast adres in de GBA bij zijn partner en zijn partner beschikt over middelen van bestaan.
10.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, zodat verweerder aan eiser geen termijn voor vrijwillig vertrek heeft kunnen onthouden.
Daaruit volgt voorts dat verweerder ten onrechte een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw tegen eiser heeft uitgevaardigd.
De beroepsgrond slaagt.
11.
Het beroep, voor zover gericht tegen (het onthouden van een vertrektermijn in) het terugkeerbesluit en tegen het inreisverbod, is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het terugkeerbesluit en het inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel