Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Ter zitting heeft verweerder zich aanvullend op het standpunt gesteld dat verzoeker toerekenbaar niet zijn reisdocumenten heeft overgelegd die hij heeft gebruikt voor zijn reis van Jamaica naar Bonaire. Daarom komt aan zijn verklaringen die hij heeft afgelegd over dat deel van zijn reis geen relevante betekenis toe.
Het enkele feit dat verzoeker niet zijn vliegtickets of boarding passes heeft overgelegd van zijn vluchten van Jamaica naar Curaçao en van Curaçao naar Bonaire, maakt niet dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker toerekenbaar onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn reisroute te kunnen vaststellen. Volgens voornoemd beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C2/6.2.3 Vc, kan een vreemdeling immers ook met andere documenten (indirect) bewijs leveren van zijn afgelegde reisroute. Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen, volgt dat verzoeker dat (indirecte) bewijs heeft geleverd.
De beroepsgrond slaagt.
7.1 De voorzieningenrechter zal beoordelen of aanleiding bestaat te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven. De voorzieningenrechter zal daartoe, in het licht van de door verzoeker aangevoerde beroepsgronden tegen het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat hij het asielrelaas van verzoeker niet geloofwaardig acht, beoordelen of het standpunt van verweerder dat het asielrelaas ook in het algemene beoordelingskader van artikel 31, eerste lid, Vw nog steeds ongeloofwaardig is, de rechterlijke toets kan doorstaan.
Verzoeker heeft over zijn homoseksuele vrienden gesproken, maar blijft in gebreke als er naar namen wordt gevraagd. Verzoeker heeft slechts één voornaam kunnen noemen, namelijk [naam]. Verweerder acht niet geloofwaardig dat verzoeker deze man, die hij twee jaar of langer kent en die hij als een hele goede vriend beschouwt, niet bij zijn achternaam weet aan te duiden. Verzoeker heeft vervolgens verklaard dat hij zijn homoseksuele vrienden alleen van gezicht kende. In zijn zienswijze heeft hij gesteld dat hij slechts heel kort contact met hen had. Volgens verweerder valt dan niet in te zien dat hij deze personen als vrienden heeft bestempeld.
Verzoeker heeft slechts één website voor homoseksuelen kunnen noemen, namelijk ‘[naam]’. Voorts is hij niet bekend met organisaties in Jamaica die zich richten op homoseksuelen en evenmin is hij bekend met speciale ontmoetingsplekken van homoseksuelen. Verzoeker heeft geen namen kunnen noemen van clubs, bars of andere gelegenheden waar homoseksuelen samenkomen, terwijl hij heeft verklaard dat hij dj is.
Verzoeker weet niet of andere homoseksuelen in zijn land werden gediscrimineerd of dingen hebben meegemaakt.
Over het eerste contact met [naam] heeft verzoeker verklaard dat hij hem op straat tegenkwam en tegen hem zei dat hij homo was. Dit is strijdig met de teneur van de verklaringen van verzoeker waaruit valt op te maken dat men in zijn land zich als zodanig niet laat kennen. Dan valt volgens verweerder niet in te zien dat een onbekende op straat in een eerste gesprek dan zijn geaardheid openbaart.
Verzoeker kan geen adressen geven van huizen waar hij volgens zijn verklaringen als dj heeft gewerkt bij homofeesten. Ook kan hij niet verklaren wie deze feesten heeft gepromoot.
Voorts blijkt uit het Facebookaccount van verzoeker dat hij daarop kenbaar heeft gemaakt dat hij geïnteresseerd is in vrouwen. Dit is volgens verweerder eens te meer reden om zijn gestelde geaardheid niet geloofwaardig te achten.
Verweerder heeft ten onrechte niet de beantwoording door het Hof van voornoemde prejudiciële vraag van de Afdeling afgewacht alvorens een besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker.
Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn), in het bijzonder artikel 4 daarvan, of het Handvest staan er niet aan in de weg dat het niet of nauwelijks kunnen verklaren door een vreemdeling over dergelijke zaken, die nauw samenhangen met de gestelde gerichtheid en het uiten daarvan, verweerder tot de slotsom leidt dat hij de seksuele gerichtheid van de desbetreffende vreemdeling daarom eveneens ongeloofwaardig acht.
Anders dan verzoeker heeft gesteld, biedt voornoemde Conclusie van de Advocaat-Generaal bij het Hof geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen vragen met wie verzoeker seksuele contacten heeft gehad. In aanmerking genomen dat verzoeker zelf heeft verklaard dat hij seksuele contacten met mannen heeft gehad, heeft verweerder vervolgens kunnen vragen naar namen van zijn gestelde partners en plaatsen waar hij hen ontmoette. Verweerder heeft geen expliciete vragen gesteld over seksuele activiteiten van verzoeker, zoals bedoeld in voornoemde Conclusie van de Advocaat-Generaal.
Voorts is er geen grond voor de conclusie dat verweerder vragen aan verzoeker heeft gesteld, die zijn gebaseerd op een homoseksueel archetype. Dat verweerder van verzoeker verwacht dat hij weet welke websites voor homoseksuelen er zijn en ontmoetingsplekken voor homoseksuelen kent, heeft verweerder kunnen baseren op de eigen verklaringen van verzoeker dat hij actief is geweest op een website voor homoseksuelen, dat hij verschillende ontmoetingen met homoseksuele mannen heeft gehad en dat hij als dj optrad bij feesten van homoseksuelen. Dat verweerder verwacht dat homoseksuelen in Jamaica met elkaar bespreken welke problemen zij ondervinden vanwege hun geaardheid, heeft verweerder eveneens kunnen baseren op de eigen verklaringen van verzoeker dat homoseksualiteit in zijn land van herkomst niet wordt geaccepteerd. De redelijke aanname dat lotgenoten negatieve ervaringen met elkaar bespreken, kan niet worden aangemerkt als gebaseerd op een specifiek homoseksueel archetype.
Tot slot is er geen grond voor de conclusie dat verweerder de beoordeling van de geloofwaardigheid van de geaardheid van verzoeker ten onrechte (mede) heeft gebaseerd op beeldmateriaal. Daargelaten dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat de verwijzing in het bestreden besluit naar de Facebookpagina van verzoeker, waaruit blijkt dat hij zelf zegt dat hij geïnteresseerd is in vrouwen en waarop foto’s van verzoeker met vrouwen staan, een overweging ten overvloede betreft en de ongeloofwaardigheid van de homoseksuele geaardheid van verzoeker niet uitsluitend daarop kan worden gebaseerd, is geen sprake van beeldmateriaal zoals in voornoemde Conclusie van de Advocaat-Generaal bij het Hof bedoeld. Het gaat immers niet om intiem beeldmateriaal van bijvoorbeeld seksuele activiteiten, maar om algemene foto’s van verzoeker met vriendinnen die hij zelf in de openbaarheid heeft gebracht door deze op Facebook te plaatsen.
Er is daarom voorts geen aanleiding om een eventueel onderzoek door het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) naar de littekens van verzoeker af te wachten, zoals door hem verzocht. Daargelaten dat nog niet vaststaat dat het iMMO de aanvraag van verzoeker tot een onderzoek in behandeling zal nemen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een eventuele conclusie van het iMMO dat de littekens van verzoeker in verband kunnen worden gebracht met de door hem gestelde mishandelingen, niet leiden tot de conclusie dat verzoeker zijn gestelde geaardheid geloofwaardig heeft gemaakt en dat de door hem gestelde mishandelingen daarmee verband houden.
Verweerder heeft zijn standpunt nader gemotiveerd door zich op het standpunt te stellen dat verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichting die het Vreemdelingenbesluit stelt, dat een vreemdeling die Nederland inreist het in zijn bezit zijnde document voor grensoverschrijding, de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf dan wel het benodigde reisvisum of doorreisvisum, dient te overhandigen. Hiervan is in het geval van verzoeker niet gebleken. Daarmee is sprake van het frustreren van onderzoek naar het verblijf van verzoeker in een ander land. Voorts heeft verzoeker zich toerekenbaar ontdaan van zijn reisdocumenten die het eerste gedeelte van zijn reis onderbouwen.
anderevoor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 Vb heeft gehouden.
Verzoeker voert terecht aan dat de omstandigheid dat verzoeker bij zijn inreis niet een benodigd reisvisum heeft getoond, zoals vereist op grond van artikel 4.5, eerste lid, aanhef en onder a, Vb, op zich zelf niet kan dienen ter onderbouwing van het standpunt van verweerder dat een risico bestaat dat verzoeker zich aan het toezicht zal onttrekken. Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, onder a, Vb is daarvoor immers tevens vereist dat hij zich gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Gesteld noch gebleken is dat die laatste omstandigheid zich heeft voorgedaan. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat verzoeker niet heeft voldaan aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 Vb, heeft verweerder ten onrechte de gronden bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, onder a dan wel b, Vb aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat een risico bestaat dat verzoeker zicht aan het toezicht zal onttrekken.
De beroepsgrond slaagt.
Beslissing
Rechtsmiddel
een week, en voor zover het het verzoek om schadevergoeding betreft, binnen
vier wekenna de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.