ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ6600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/3848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verzending van leges en aanmaningen in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft eiseres, van Marokkaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, die haar aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning buiten behandeling heeft gesteld wegens het niet betalen van de verschuldigde leges. Eiseres stelt dat zij de acceptgiro en aanmaning niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat de stukken zijn verzonden. De rechtbank verwijst naar een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden, waarin is vastgesteld dat de kans op fouten in het verzendproces nagenoeg uitgesloten is. De rechtbank concludeert dat de acceptgiro en aanmaning naar het juiste adres zijn verzonden en dat eiseres onvoldoende feiten heeft aangedragen om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team Vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 11/3848
Datum uitspraak: 29 januari 2013
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer]
van Marokkaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde mr. J. Blakborn,
tegen
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder
(onder verweerder wordt tevens verstaan de rechtsvoorganger(s) van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).
Het procesverloop
Op 6 september 2010 heeft eiseres een aanvraag gedaan tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 van het EVRM’.
Bij besluit van 19 november 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld.
Daartegen heeft eiseres op 25 november 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
7 januari 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 3 februari 2011 beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 11 augustus 2011 is het beroep kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 9 december 2011 is het door eiseres ingediende verzet gegrond verklaard.
Bij brief van 8 maart 2012 heeft verweerder nadere stukken toegezonden.
Bij brieven van 21 december 2012 en 7 januari 2013 hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven zonder zitting uitspraak te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van deAwb dient de rechtbank het bestreden besluit, de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen, te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, is de vreemdeling, in door de Staatssecretaris te bepalen gevallen en volgens door de Staatssecretaris te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, aldus dat artikellid.
3. In artikel 3.34 Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het Vv 2000) is het legesbedrag voor de afdoening van (onder meer) aanvragen als de onderhavige vastgelegd.
4. In paragraaf B1/9.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) is neergelegd dat indien het legesbedrag niet binnen vier weken is voldaan, een aanmaning wordt toegezonden om binnen twee weken alsnog te betalen. De aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel verzuim.
5. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiseres het verschuldigde legesbedrag niet binnen de door verweerder daarvoor gestelde termijn heeft voldaan. Eiseres is op 17 september 2010 middels een acceptgiro in de gelegenheid gesteld de leges te betalen. Op 24 oktober 2010 is eiseres middels een aanmaning in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de verschuldigde leges te betalen.
6. Niet in geschil is dat eiseres de ter zake van de door haar ingediende aanvraag verschuldigde leges niet heeft voldaan. Zij stelt echter dat zij de acceptgiro noch de aanmaning met betrekking tot het verschuldigde bedrag heeft ontvangen.
7. Volgens vaste rechtspraak van alle hoogste bestuursrechters, zie onder meer een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 mei 2011, LJN BQ4617, heeft als uitgangspunt te gelden dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Uit een uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2010, LJN BN4254 volgt dat,
in geval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Daarbij is van belang dat verweerder via registratie duidelijk kan maken dat het stuk is verzonden, indien die registratie plaatsvindt op de plek waar de daadwerkelijke verzending naar buiten plaatsvindt, meestal in de postkamer.
8. Uit het dossier en de brief van verweerder van 8 maart 2012 blijkt het volgende.
Door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: het CJIB), dat de inning van leges op zich heeft genomen, is op 17 september 2010 per post een acceptgiro verstuurd en op 24 oktober 2010 een aanmaning (zie productie 2 bij de brief van 8 maart 2012). Blijkens productie 1 bij die brief zijn deze stukken verzonden naar het juiste adres, [adres]. Verder volgt uit de overgelegde overzichten dat de zowel op 17 september 2010, als op 22 en 25 oktober 2010 (24 oktober 2010 was een zondag) het aantal door het CJIB te verzenden stukken overeenkwam met het aantal door Post NL in ontvangst genomen stukken.
9. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft in een arrest van 23 december 2009 (LJN: BP3020) overwogen:
“Het is het hof ambtshalve bekend dat het CJIB voor de vervaardiging en aanbieding ter verzending van poststukken gebruikt maakt van de diensten van een printermailservicebedrijf. Op elektronische wijze worden dagelijks gegevens verstrekt vanuit het geautomatiseerde systeem van het CJIB aan het printermailservicebedrijf. Het aanmaken, uitdraaien op papier, voegen in een enveloppe en aanbieden aan TNT Post geschiedt ook door middel van een geautomatiseerd systeem. Het CJIB geeft de verzenddatum van de beschikking mee. De logistiek bij het printermailservicebedrijf is zodanig ingericht, dat de beschikkingen vóór de verzenddatum aan TNT Post worden aangeboden. Er is sprake van een interne kwaliteitscontrole bij het printermailservicebedrijf. Zo vindt een vergelijking plaats van het totale aantal aan TNT Post aangeboden stukken en het totale aantal door het CJIB aangeleverde zaken. Gecontroleerd wordt of hetzelfde aantal documenten wordt uitgeprint als dat aan TNT Post wordt aangeboden (Nationale Ombudsman 15 mei 2007, AB 2007, 290 en JB 2007, 159). Het hof is op basis van het voorgaande van oordeel dat gelet op de inrichting van het aanmaak- en verzendproces de kans op fouten nagenoeg is uitgesloten. Bij deze stand van zaken mag worden aangenomen dat indien in het zaakoverzicht is aangegeven dat een beschikking is verzonden, dat ook daadwerkelijk is geschied.”
10. Uit de brief van verweerder volgt dat deze procedure ook thans nog wordt gevolgd en de rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om af te wijken van voornoemd arrest. Dit maakt dat verweerder met de bij de brief van 8 maart 2012 gevoegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat de acceptgiro en aanmaning zijn verzonden. De verwijzing door eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle van 14 februari 2011 (LJN: BP5706) doet hieraan niet af reeds nu in die zaak niet het al dan niet verzenden van stukken door het CJIB aan de orde was, maar de wijze waarop was omgegaan met een aan het CJIB gezonden brief.
11. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 weergegeven, bestaat onder deze omstandigheden een gerechtvaardigd vermoeden van ontvangst van de acceptgiro en aanmaning en dient eiseres feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan de enkele ontkenning van de ontvangst van deze twee stukken in dat verband niet als afdoende gelden.
12. De aanvraag is, gelet op het voorgaande, terecht buiten behandeling gesteld, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2013.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl ).