In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2013, met zaaknummers AWB 13/7864 en AWB 13/7863, werd de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris stelde dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek. Verzoeker, geboren in 1969 en van Guinese nationaliteit, had op 21 maart 2013 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er voorafgaand aan het bestreden besluit een behandeling van het asielverzoek had plaatsgevonden, wat betekende dat Nederland verantwoordelijk was voor de verdere behandeling. De rechter oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er pas sprake was van behandeling van het asielverzoek na een inhoudelijk besluit. De voorzieningenrechter benadrukte dat een inhoudelijke beslissing altijd voorafgaat aan een inhoudelijk gehoor en een voorlopig oordeel.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 944,00. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van asielverzoeken en de verantwoordelijkheden van de betrokken lidstaten onder de Vreemdelingenwet 2000.