Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
VerklaringIn het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en een formulier “
OpgaafIn het buitenland aangehouden bankrekening(en)”. In die formulieren wordt van eiser gevraagd om – onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen – aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest.
- een ambtsedige verklaring van [D], opgemaakt op 20 september 2011;
- een ambtsedige verklaring van [E], opgemaakt op 20 september 2011;
- een ambtsedige verklaring van [F], opgemaakt op 20 juli 2011.
(i) het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting, en tevens
(ii) het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van een navorderingsaanslag aan de hand van de gegevens die de inspecteur ter beschikking staan.
Niet van belang is of de aanwijzingen zijn verkregen voor of na afloop van de reguliere navorderingstermijn van 5 jaar en of sprake is van een bankgeheim in het land waar de tegoeden zich bevinden.
21 december 1994, zoals vermeld in bijlage B.6 van de renseignementen (ƒ 136.599). Het vermogen per 1 januari 1995 is aldus vastgesteld op ƒ 136.599 en het vermogen per
1 januari 1996 op (ƒ 136.599 + 23,5% =) ƒ 168.699. Voor het vermogen op 1 januari 1997 en latere jaren is verweerder uitgegaan van het saldo van eisers VLB rekening op
28 november 1996 (ƒ 175.529). Verweerder heeft vervolgens op die vermogens steeds een jaarlijkse vermogenstoename van 23,5% toegepast, die is berekend vanuit het laatst bekende saldo. Ten aanzien van de te belasten inkomensbestanddelen uit vermogen is verweerder, rekening houdende met de wettelijke rentepercentages, de marktrente en de rendementen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, uitgegaan van een jaarlijks rendement van 6% over het door hem berekende vermogen, hetgeen betekent dat het belastbare inkomen over 1995 met ((6% x ƒ 136.599 =) ƒ 8.195 is verhoogd.
25 september 2009, nr. 07/13362, LJN: BJ8524), brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze jurisprudentie ziet op gevallen waarbij aangifte wordt gedaan en de aanslag conform de aangifte wordt opgelegd, middels een voorlopige aanslag dan wel een reguliere (primitieve) aanslag, en juist niet op gevallen als de onderhavige waarbij correcties op de aangifte(n) aan de orde zijn.
10 juni 2011, nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, LJN: BO5046, LJN: BO5080 en LJN: BO5087.
Beslissing
- verklaart de beroepen, voor zover die zijn gericht tegen de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2005, 2007 en 2008, alsmede tegen de gegeven de boete- en heffingsrentebeschikkingen over die jaren, gegrond;
- verklaart de beroepen, voor zover die zijn gericht tegen de in de overige navorderingsaanslagen begrepen verhogingen en vergrijpboetes, gegrond;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover deze betrekking hebben op de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2005, 2007 en 2008, de boete- en de heffingsrentebeschikkingen over die jaren en de in de overige navorderingsaanslagen begrepen verhogingen en vergrijpboetes;
- vermindert de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2005, 2007 en 2008 overeenkomstig hetgeen hiervoor in 53. is bepaald;
- vermindert de in de (navorderings-)aanslagen begrepen verhogingen en vergrijpboetes tot de bedragen overeenkomstig hetgeen hiervoor in 67. is bepaald;
- wijzigt de heffingsrentebeschikkingen aldus dat de heffingsrenten worden verminderd tot de bedragen, berekend naar de nader vastgestelde bedragen van de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2005, 2007 en 2008;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.060,50, te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het in de zaken SGR 12/4872, SGR 12/4879 en SGR 12/9254 betaalde griffierecht van in totaal € 126 aan eiser te vergoeden.