Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser is vanaf 1999 tot 2005 meermalen veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waaronder belediging, (winkel)diefstalen, mishandeling, vernieling en straatroof. Eiser is laatstelijk op 14 november 2006 door de meervoudige kamer van de rechtbank Alkmaar veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, met aansluitend een terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging voor de duur van twee jaar (artikel 37a Wetboek van Strafrecht (Sr)) wegens verkrachting (artikel 242 Sr). De pleegdatum van dit strafbare feit is 22 oktober 2002. Het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 14 november 2006 is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 3 augustus 2007 bevestigd. Het door eiser hiertegen ingestelde cassatieberoep bij de Hoge Raad is bij arrest van 27 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Alkmaar van 28 juni 2005 is aan eiser wegens diefstal, gepleegd op 1 maart 2005, de maatregel opgelegd tot twee jaren plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, als bedoeld in artikel 38m Sr.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken op grond van artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), zoals dat luidde op 1 maart 2005, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, nu hij onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, alsmede is de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging gelast van eiser voor de duur van twee jaren (een maatregel als bedoeld in artikel 37a Sr) voor voornoemd misdrijf, gepleegd op 22 oktober 2002. Voorts heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, gelet op voornoemde veroordeling, en voorts uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat eiser daarnaast ook meerdere malen is veroordeeld terzake van een misdrijf.
Niet kan worden bepaald of eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet (meer) geloofwaardig zijn.
De rechtbank zal hetgeen eiser aanvoert tegen de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd daarom beoordelen alsof dit deel uitmaakt van zijn gronden gericht tegen het inreisverbod.
Ter zitting heeft verweerder voornoemd standpunt verlaten en gesteld dat het recht van toepassing is zoals dat gold op de datum van het gepleegde delict op grond waarvan de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, te weten 22 oktober 2002.
Het voorgaande betekent dat het Wijzigingsbesluit van 26 maart 2012 in het geval van eiser niet buiten toepassing blijft, zodat artikel 3.86 Vb van toepassing is zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit.
Zoals de Afdeling, in het kader van een ongewenstverklaring, heeft overwogen in haar uitspraak van 5 juli 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA9878) kan het tijdsverloop sinds het gepleegde misdrijf op zichzelf niet meebrengen dat de ongewenstverklaring voor onrechtmatig moet worden gehouden. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak geconcludeerd dat verweerder aan het tijdsverloop, dat buiten de overeenkomstige toepassing van artikel 6.6, eerste lid, Vb geen zelfstandige betekenis heeft, geen uitdrukkelijke overweging behoeft te wijden.
Hoewel het in onderhavige zaak niet gaat om een ongewenstverklaring, maar de intrekking van een verblijfsvergunning en een inreisverbod voor de duur van tien jaar, is de rechtbank van oordeel dat het in de uitspraak van de Afdeling neergelegde uitgangspunt dat tijdsverloop geen zelfstandige betekenis heeft, ook in dit geval heeft te gelden. Nu niet is gebleken van bijkomende omstandigheden die het tijdsverloop sinds 27 januari 2009 onredelijk maken, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het tijdsverloop sinds de (onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling van eiser hem geen aanleiding geeft af te zien van het intrekken van de verblijfsvergunning van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van eisers beroep op schending van artikel 3 EVRM bij een uitzetting naar Somalië heeft verweerder echter zijn standpunt gehandhaafd dat ernstige twijfel bestaat aan de door eiser opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. Dat deze omstandigheid niet langer een grond is om de verblijfsvergunning in te trekken, betekent niet dat in het kader van een beroep op artikel 3 EVRM dient te worden uitgegaan van de destijds door eiser opgegeven personalia en land van herkomst, omdat de toets aan artikel 3 EVRM een ex-nunc toets betreft. Omdat de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn, kan derhalve niet worden bepaald of bij terugkeer van eiser naar het land van herkomst sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover het zich richt tegen de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, gegrond;