ECLI:NL:RBDHA:2013:19519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
AWB 13/15907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • E.B. de Vries- van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod voor een vreemdeling zonder contact met gemachtigde

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een vreemdeling van Russische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit dat hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar oplegde. De gemachtigde van eiser meldde dat hij geen contact meer kon krijgen met zijn cliënt, wat leidde tot de vraag of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken of dat het contact met zijn gemachtigde duurzaam was verbroken. De rechtbank concludeerde dat eiser belang had bij de beoordeling van zijn beroep en besloot het beroep inhoudelijk te behandelen.

De rechtbank onderzocht de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere veroordelingen van eiser voor winkeldiefstal en mishandeling. Eiser had geen aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend en was eerder al terugkeerbesluiten opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit van 7 mei 2013 onverplicht was genomen, maar dat het inreisverbod wel degelijk aan de orde was. Eiser voerde aan dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat hij niet in de Russische taal was gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat het proces-verbaal van gehoor wel degelijk in de Russische taal was opgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit, maar oordeelde dat het beroep tegen het inreisverbod ongegrond was. De rechtbank legde de beslissing vast in een openbaar uitgesproken uitspraak, waarbij de proceskosten niet werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/15907
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 december 2013 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Russische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. R.K. Uppal, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 mei 2013 (het bestreden besluit) tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 19 september 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank per brief van 27 augustus 2013 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank per brief van 27 augustus 2013 bericht dat hij geen contact meer kan krijgen met eiser en hij gezien de huidige stand van de zaak niet namens hem het woord kan voeren buiten hetgeen hij reeds naar voren heeft gebracht in de gronden van beroep. De gemachtigde verzoekt de rechtbank de zaak op de stukken af te doen.
1.1
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
1.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 2 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:691) geoordeeld dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van de door hem tegen het besluit ingestelde rechtsmiddel omdat hij na zijn uitzetting uit Nederland geen contact met zijn gemachtigde heeft onderhouden.
1.3
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep, gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat eiser geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde.
1.4
Eisers gemachtigde heeft zich in een schriftelijke reactie van 24 september 2013 op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2013 niet analoog kan worden toegepast. De gemachtigde geeft aan dat hij nimmer gesteld heeft dat het contact tussen hem en zijn cliënt verbroken is. De gemachtigde heeft enkel aangegeven dat hij eiser op dit moment niet kan bereiken. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, heeft zeer beperkte middelen van bestaan en kan zijn gemachtigde uitsluitend middels een eenmalig overhandigd visitekaartje traceren. Dit kan in redelijkheid ertoe leiden dat er tijdelijk geen contact is, zonder dat dit een indicatie hoeft te zijn dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn zaak. Eiser heeft immers wel reeds gronden ingediend.
1.5
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie als in voornoemde uitspraak van de Afdeling, aangezien niet is gebleken dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en, gezien de reactie van de gemachtigde van eiser van 24 september 2013, ook niet kan worden vastgesteld dat het contact tussen eiser en zijn gemachtigde (duurzaam) is verbroken. Ten slotte is evenmin gebleken dat eiser inmiddels is uitgezet naar zijn land van herkomst. Nu ook overigens niet is gebleken dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem tegen het besluit ingestelde beroep, heeft eiser belang bij de beoordeling ervan en zal de rechtbank het beroep inhoudelijk beoordelen.
2.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft nimmer een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland.
Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Amsterdam van 20 maart 2012 is eiser veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf, waarvan een week voorwaardelijk wegens overtreding van artikel 310 Wetboek van Strafrecht (Sr). Voorts is eiser bij onherroepelijk vonnis van 18 oktober 2012 door de politierechter te Amsterdam veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf wegens overtreding van artikel 310 Sr en is een week gevangenisstraf ten uitvoer gelegd van het eerder in het vonnis van 20 maart 2012 opgelegde voorwaardelijke deel. Eiser is bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Amsterdam van 31 augustus 2011 veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf wegens overtreding van artikel 310 Sr. Eiser is tevens door de politierechter te Amsterdam op 20 augustus 2010 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien dagen wegens overtreding van artikel 310 en 300 Sr (mishandeling).
Bij terugkeerbesluit van 14 december 2010 is aan eiser medegedeeld dat hij niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, hij zich niet gehouden heeft aan de vertrektermijn zoals gesteld in artikel 62, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en hij zich voortgezet aan het toezicht heeft onttrokken zodat de openbare orde vereist dat eiser onmiddellijk Nederland dient te verlaten. Bij besluit van 22 juli 2011 is het hiertegen door eiser ingediende bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van 8 december 2011 (AWB 11/11035) is het hiertegen door eiser ingediende beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts is aan eiser op 31 maart 2012 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Daartegen heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
3.
Verweerder heeft tegen eiser voorliggend terugkeerbesluit uitgevaardigd en op grond van artikel 62, tweede lid, en onder c, Vw bepaalt dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten omdat hij een gevaar is voor de openbare orde. Voorts heeft verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan eiser een inreisverbod uitgevaardigd. Gelet op artikel 66a, vierde lid, Vw gelezen in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren. In artikel 6.5a Vb is reeds verdisconteerd de ernst van de aanleiding om tot het uitvaardigen van een inreisverbod over te gaan. Aangezien eiser geen nader onderbouwde bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd, wordt de maximale duur van tien jaar opgelegd.
4.
De rechtbank stelt vast dat tegen eiser eerder terugkeerbesluiten zijn uitgevaardigd, te weten op 14 december 2010 en 31 maart 2012. Deze terugkeerbesluiten zijn in rechte vast komen te staan. Nu geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de vorige terugkeerbesluiten hun gelding hebben verloren en eiser sindsdien geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft genoten, is de rechtbank van oordeel dat het terugkeerbesluit van 7 mei 2013 onverplicht genomen is, waardoor het rechtsgevolg ontbeert. De rechtbank acht zich daarom onbevoegd kennis te nemen van het beroep van eiser, voor zover dat zich richt tegen het terugkeerbesluit van 7 mei 2013.
5.
Voorts stelt de rechtbank vast dat eerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar is uitgevaardigd, te weten op 31 maart 2012. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298) geoordeeld dat, indien een tweede inreisverbod is uitgevaardigd met een langere duur, het eerdere inreisverbod wordt geacht door verweerder te zijn ingetrokken. De rechtbank acht zich daarom wel bevoegd om het beroep, voor zover dat zich richt tegen het inreisverbod, inhoudelijk te beoordelen.
6.
Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en de hoorplicht is geschonden. Weliswaar wordt in de beschikking vermeld dat eiser is gehoord maar het proces-verbaal is niet aan de beschikking gehecht zodat eiser primair stelt dat hij niet is gehoord. Voor zover eiser wel is gehoord, stelt hij dat dit in de Nederlandse of Engelse taal en niet in de Russische taal heeft plaatsgevonden, zodat het onduidelijk is of hij de strekking van het gehoor heeft begrepen.
6.1
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van gehoor van 6 december 2012 in het kader van het voornemen tegen eiser een inreisverbod uit te vaardigen. Blijkens dit proces-verbaal is eiser gehoord in de Russische taal. De hiervoor weergegeven beroepsgronden falen daarom.
7.
Eiser stelt voorts dat het innerlijk tegenstrijdig is om enerzijds te stellen dat eiser gehoord is en vervolgens ongemotiveerd voorbij te gaan aan de inhoud van het gehoor met de vaststelling dat daaruit niets naar voren is gekomen dat verweerder doet afzien van het uitvaardigen van het inreisverbod dan wel de duur daarvan te verkorten. Verweerder dient in het besluit uit te leggen wat naar voren is gebracht en waarom dit van onvoldoende gewicht is.
7.1
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd beoordeeld of hetgeen door eiser is aangevoerd aanleiding geeft om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod, dan wel de duur van het inreisverbod te verkorten. Niet is gebleken dat verweerder hetgeen door eiser tijdens het gehoor is aangevoerd als bijzondere omstandigheden om af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod, dan wel de duur daarvan te verkorten, niet heeft betrokken.
8.
Ten slotte voert eiser aan dat verweerder tegen hem ten onrechte een inreisverbod voor de duur van tien jaar heeft uitgevaardigd. Eiser is enkele malen veroordeeld voor winkeldiefstal. Eiser betwist dat hij een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. De winkeldiefstallen hebben geen gewelddadig karakter en vinden hun oorzaak in de zeer slechte economische positie van eiser, die technisch niet uitzetbaar is gebleken. Eiser is al meer dan vijf keer in bewaring gesteld en kan niet uitgezet worden. Eiser leeft dan ook met tegenzin in Nederland op straat. Zij verblijf in detentie zal nu alleen maar toenemen omdat hij herhaaldelijk zal worden veroordeeld wegens overtreding van artikel 197 Sr.
8.1
Op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan blijken uit onder meer:
a. een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict;
b. een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd:
(…).
8.2
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat verweerder in de omstandigheid dat eiser is veroordeeld voor mishandeling op 20 augustus 2010 aanleiding heeft gezien om artikel 6.5a, vijfde lid, onder a, Vb toe te passen. Verweerder heeft, gelet daarop, terecht aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
9.
Voor zover eiser zich ten slotte nog op het standpunt heeft gesteld dat hij niet uit Nederland kan vertrekken of kan worden uitgezet, overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1157) geoordeeld dat omstandigheden die ten betoge strekken dat de vreemdeling buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, bij de toetsing van het tegen hem uit te vaardigen inreisverbod niet meer aan de orde komen. Deze grond faalt daarom.
10.
Het beroep, voor zover het zich richt tegen het inreisverbod, is ongegrond.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep, voor zover het zich richt tegen het terugkeerbesluit;
  • verklaart het beroep, voor zover het zich richt tegen het inreisverbod, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries- van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel