Uitspraak
201210614/1/V4.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 5 november 2012 in zaken nrs. 12/31281, 12/31283, 12/31272 en 12/31275 in het geding tussen:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 1 oktober 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, geweigerd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en een inreisverbod tegen de vreemdelingen uitgevaardigd. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 november 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door de vreemdelingen tegen de inreisverboden ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat af te wijken van het opleggen van het inreisverbod voor de duur van twee jaren, omdat hij in dat verband slechts heeft gereageerd op de door de vreemdelingen aangevoerde medische problemen, terwijl de vreemdelingen er tevens onder meer op hebben gewezen dat zij meewerken aan hun terugkeer, dat zij dat zullen blijven doen, dat zij zelf ook graag terug willen naar Kosovo, maar dat dat niet mogelijk is en dat uitsluitend doordat zij een opvolgende asielaanvraag hebben ingediend tegen hen een inreisverbod is uitgevaardigd.
De staatssecretaris voert daartoe aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hij die omstandigheden kenbaar heeft betrokken in de besluiten bij de beoordeling of de vreemdelingen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de omstandigheid dat zij buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken en daarop derhalve in de besluiten onder het kopje 'Inreisverbod' niet heeft hoeven ingaan.
2.1. De door de vreemdelingen gestelde bijzondere omstandigheden strekken kennelijk ten betoge dat zij Nederland buiten hun schuld niet kunnen verlaten. Dergelijke omstandigheden kunnen evenwel bij de toetsing van de tegen hen uitgevaardigde inreisverboden niet meer aan de orde komen. Reeds daarom heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat de inreisverboden niet deugdelijk zijn gemotiveerd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zullen de door de vreemdelingen tegen de inreisverboden ingestelde beroepen alsnog ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 5 november 2012 in zaken nrs. 12/31281 en 12/31272;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott-Oliai, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Walcott-Oliai
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
555-775.