Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De feiten
incompatibilité des humeurs). [eiser] heeft geen bezwaar of beroep ingesteld tegen het ontslagbesluit. Na dit ontslag heeft hij wachtgeld ontvangen.
toevoeging rechtbank] exact dezelfde werkzaamheden verricht als zijn collega’s die als ambtenaar zijn aangesteld. Het onderscheid tussen payrollers en ambtenaren blijkt tot gevolg te hebben dat bij inkrimping de payrollers er het eerste uitvliegen. Dat is voor mijn cliënt onaanvaardbaar. Gelet op de lange duur van zijn werkzaamheden en gelet op het ontbreken van enig onderscheid in de werkzaamheden van die van hem en zijn collega-ambtenaren stelt de heer [eiser] zich op het standpunt dat hij in januari 2007 ten onrechte niet als ambtenaar is aangesteld. Namens de heer [eiser] verzoek ik u alsnog het besluit te nemen hem met ingang van 1 januari 2007 als ambtenaar aan te stellen.
d, van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit omtrent benoeming of aanstelling als ambtenaar, tenzij beroep wordt ingesteld door – voor zover hier van belang – een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat [eiser] niet een zodanige ambtenaar is, omdat “hij niet als ambtenaar is aangesteld”. [eiser] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de rechtbank Arnhem.
3.Het geschil
teren 125
quatervan de Ambtenarenwet (strekkende tot goed werkgeverschap respectievelijk de verplichting tot het voeren van een integriteitsbeleid en het voorkomen van misbruik van bevoegdheden en discriminatie).
aangenomenbij SN (later: CapitalP), maar daar via zijn toenmalige werkgever BDG is
tewerkgesteld. Volgens de Staat was dit niet onrechtmatig tegenover [eiser]. De Staat stelt dat een tewerkstelling als “payroller” die werkzaam is naast ambtenaren, past binnen het systeem van de wet en niet in strijd is met enige wettelijke regel. De Staat betwist dat er enige een ieder verbindende verdragsbepaling bestaat die aan het wettelijke systeem in de weg staat.
4.De beoordeling
nooit– vrijstaat gebruik te maken van de “payrollconstructie”. Ten overvloede voegt de rechtbank hieraan toe dat zij deze stelling ook niet voor juist zou houden. Er is geen rechtsregel, ook niet in de vorm van een eenieder verbindende verdragsbepaling, die meebrengt dat het gebruik van de payrollconstructie ten gronde onrechtmatig is, in elk geval voor een publiekrechtelijk lichaam zoals de Staat. Illustratief hiervoor is onder meer dat in de Tweede Kamer is aanvaard dat tot het personeelsbestand van de rijksoverheid een zogeheten flexibele schil mag behoren. Ook internationale verdragen verhinderen deze constructie, in algemene zin gezegd, niet. Uit het gegeven dat bij de Staat naast personen die zijn aangesteld als ambtenaar ook personen werkzaam zijn – en soms voor dezelfde soort werkzaamheden – die niet een zodanige aanstelling hebben, schept onmiskenbaar een (rechtspositionele) ongelijkheid, maar geen ongelijkheid in de zin van artikel 1 van de Grondwet of verdragsbepalingen die een soortgelijke bescherming tegen ongelijke behandeling beogen te bieden. Het geval van iemand die is aangesteld als ambtenaar is immers niet gelijk aan dat van degene die (welbewust, zij het mogelijk in een situatie waarin alternatieven ontbraken) een arbeidsovereenkomst sluit met een derde partij, via welke hij bij het overheidslichaam in kwestie wordt tewerkgesteld.
ten opzichte van [eiser].Daarbij moet in aanmerking worden genomen enerzijds dat hij voordien gedurende langere tijd ambtenaar was geweest, en anderzijds – zoals reeds vermeld – dat hij voorafgaande aan zijn tewerkstelling bij het desbetreffende onderdeel van de rijksoverheid, gedurende dertien maanden niet aangesteld is geweest als ambtenaar. Dit laatste wordt niet anders door het feit dat hij toen wachtgeld had. Een aanspraak op wachtgeld schept immers geen ambtelijke status.