Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 27 november 2012,
- de akte overlegging producties van BDG, met producties 1-19,
- de conclusie van antwoord, met producties 1-5,
- het tussenvonnis van 13 februari 2013, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 5 april 2013 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van de griffier van deze rechtbank van 17 juni 2013, waarbij de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
2.De feiten
LJNBU5790) heeft de rechtbank deze vorderingen toegewezen en BDG veroordeeld tot betaling aan CapitalP van een bedrag van € 732.078,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2010. BDG is tegen deze uitspraak niet in hoger beroep gegaan.
3.Het geschil
managementfee + risico-opslag” als opgebouwde financiële reserve en verkrijgt CapitalP als opvolgend werkgever een regresvordering op BDG als voormalig werkgever. De Staat heeft zich daarbij beroepen op de aangehaalde uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 oktober 2011 (
LJN: BU5790).
4.De beoordeling
Albron) – naar aanleiding van prejudiciële vragen – onder meer antwoord gegeven op de vraag wie binnen die context als “vervreemder” moet worden aangemerkt:
werkgeverschapvan de payrollonderneming. De opdrachtgever, in dit geval AgentschapNL, blijft de feitelijke werkgever in de zin van artikel 7:610 BW en zij dient – gelet op de hiervoor besproken arbeidsrechtelijke driehoeksverhouding – als feitelijke werkgever de door werknemers op te nemen vakantierechten te respecteren, ook als dat gaat om het verzilveren van verlofaanspraken die zijn opgebouwd in de BDG-tijd. Het voorgaande leidt voorts tot de conclusie dat – voor de beantwoording van de vraag of sprake is van overgang van onderneming in de zin van de artikelen 7:662 en 7:663 BW – de desbetreffende payrollwerknemers moeten worden aangemerkt als feitelijk werkzaam
inde onderneming van AgentschapNL, en niet in de payrollonderneming van BDG of CapitalP, zodat de rechten en verplichtingen van die werknemers niet op grond van artikel 7:663 BW van rechtswege mee overgaan.